Aapjes kijken in de Appalachen

[Over Shelby Lee Adams' Appalachian Portraits, in: USVA fotogalerie, Groningen]

Afgaande op de foto's van de Amerikaan Shelby Lee Adams wonen in de Appalachen, de bergachtige streek die zich uitstrekt over delen van Tennessee, Kentucky en Noord Carolina, vooral mensen met vetzuchtige lijven, verweerde afgeleefde koppen en tandeloze monden. Zijn eerste Nederlandse tentoonstelling in de USVA-fotogalerie in Groningen heeft daarmee veel weg van een gruwelkabinet.
Adams' formeel geposeerde zwart-wit portretten tonen onder meer mismaakte volwassen gnomen met afgezakte luiers rond hun magere benen, een verschrompeld 100-jarig vrouwtje in een haveloze kamer, en complete families bij wie het vuil niet op maar onder de huid lijkt te zitten. Het wekt in eerste instantie dan ook verbazing te lezen dat Adams deze 'door de vooruitgang ingehaalde mensen' fotografeert uit respect.
Adams (1951) bracht zijn jeugd door in de streek. Hij woont inmiddels al jaren aan de oostkust, maar keert nog iedere zomer terug om te fotograferen. 'The picture man' wordt hij genoemd, omdat hij steeds foto's van het vorige bezoek meeneemt om uit te delen. En zo'n gift betekent iets in een streek waar het gebruikelijk is om je slechts op twee momenten vrijwillig te laten fotograferen: bij je huwelijk en in je doodskist, in beide gevallen met de hele familie er omheen.
Bij het maken van zijn document humain heeft Adams zich laten inspireren door het werk van Walker Evans, Dorothea Lange en Russell Lee, de fotografen die tijdens de depressie in de jaren dertig voor de Farm Security Administration het leven op het Amerikaanse platteland vastlegden. Maar waar zij werkten met een cocktail van landschap, stilleven, straattafereel en portret, beperkt Adams zich consequent tot dat laatste genre. Bij hem geen stillevens van smeedijzeren fornuizen (zoals bij Evans) of foto's van veelbelovende open wegen (zoals bij Lange). Keer op keer confronteert hij je met de feitelijke aanwezigheid van de Appalachians, en laat daarmee veel minder ruimte voor romantisering.
De mensen en hun armoede, hun rottende en verveloze huizen, en de overal hoog opgetaste rotzooi behoren tot de vaste ingrediënten van de sociale fotografie. Anders dan evenwel in dat genre gebruikelijk is, missen Adams' foto's iedere vorm van pleidooi. Hij registreert, zonder op te wekken tot verheffing of verandering. Met al hun Fellini-achtige trekjes hebben zijn foto's daardoor onmiskenbaar iets weg van 'aapjes kijken'.
Maar of het nu gaat om een groepsportret van een afgesloofde moeder met haar negen kinderen op een veranda of de foto van de oude Scott Stidham met zijn indrukwekkende witte vlasbaard, steevast kijkt iedereen in de lens: het zijn geen gestolen maar geschonken foto's. Gezien de omstandigheden zou je in die blikken iets van schaamte, wanhoop of trots verwachten, maar de mensen in deze foto's vallen aan noch verdedigen. Wij zijn de gewoonste zaak van de wereld, lijken ze te willen zeggen; hooguit betonen ze zich met een verlegen glimlach wat ongemakkelijk onder die plotselinge aandacht. Al balanceert Adams voortdurend op het randje, de openheid van de blikken in zijn foto's impliceert een hoge mate van wederzijds vertrouwen en het is hierin dat zijn respect tot uiting komt.
Dat evenwicht is op letterlijke wijze zichtbaar in een van de mooiste foto's op de tentoonstelling. De foto is gemaakt vanuit de deuropening tussen twee kamers. Een beslagen spiegel in de achtergrond verraadt de bedompte atmosfeer. In de rechterkamer staat een open lijkkist en lummelen twee kinderen rond, in de andere hebben zich familie en vrienden verzameld onder een kaal peertje aan het plafond. Voor in beeld staat de weduwe met haar laatstgeborene op de arm. Het is een zeldzame foto, die op treffende wijze leven en dood van elkaar scheidt en tegelijkertijd in elkaar laat overgaan. [in: NRC Handelsblad, 11feb1995]