Acht dartele biggen voor een greppel

Op de foto's van de Tsjechische, voornamelijk in Amsterdam levende fotograaf Vojta Dukat ruikt alles naar het toeval. Tegelijkertijd zijn ze weloverwogen en uiterst precies: het zijn foto's die het leven belangrijker vinden dan de fotografie. Gisteren werd aan Dukat de Capi-Lux Alblas Prijs toegekend. "Er is een blinde vlek ontstaan voor wat positief is. En daar zit ik."
[Expositie Vojta Dukat: Stedelijk Museum, Amsterdam]

Publiceren doet hij nauwelijks, exposeren nog minder en interviews met hem zijn op de vingers van een hand te tellen. Geen wonder dus dat de in Den Haag woonachtige, van oorsprong Tsjechische fotograaf Vojta Dukat (1947) weinig publieke bekendheid geniet.
Onder fotografen daarentegen worden zijn foto's geroemd wegens hun verstilling en hun weemoed. Vojta Dukat fotografeert niet, hij bedrijft visuele poëzie, zo heet het.
Wie zijn werk wil zien moet sprokkelen. In Roots & Turns bijvoorbeeld, het voor Amerika gemaakte overzicht van Nederlandse fotografie uit 1988, of in Het Poëtisch Moment en De Kracht van Heden, eveneens catalogi bij groepsexposities in respectievelijk Heerlen (1989) en Amsterdam (1993).
Hier en daar bevinden zich enkele foto's in museale collecties, zoals die van het Haags Gemeentemuseum en het Stedelijk Museum in Amsterdam; het Amsterdams Gemeentearchief bezit er 77, resultaat van een gemeentelijke fotografieopdracht uit 1975 over plaatselijke danszalen.
Menigeen zou er weliswaar voor tekenen, maar toch - voor een professioneel fotograaf is het na bijna dertig jaar werken geen bijster grote oogst. Dukat, zonder ironie: Ach, roem. Ik heb er geen bezwaar tegen. Maar dat wil niet zeggen dat ik ernaar moet streven.
De laatste tijd verblijft hij weer veel in zijn geboorteplaats Brno, maar nu is hij voor enkele dagen in zijn tweede vaderland om bij het Amsterdamse multi-mediabedrijf Capi-Lux wat technisch onderzoek te plegen. Gisteren werd bekend dat Vojta Dukat, na coryfeeën als Sem Presser, Aart Klein, Johan van der Keuken en Ed van der Elsken, wordt onderscheiden met de Capi-Lux Alblas Prijs.

Dukat is op zoek naar de goede computerprogramma's om uit de videofilms die hij ook maakt stills te destilleren. En hij heeft een idee dat hem maar niet los wil laten: beelden uit die films monteren tot uiterst traag bewegende foto's. Een plat, ingelijst beeld moet het worden. Op het eerste gezicht gewoon een mooie foto. Maar als je even later nog eens kijkt is er iets veranderd. Pas als je goed kijkt ontdek je het. Hé, die soldaat daar heeft nu een sigaret in zijn mond, hé, er is nog iemand bij het groepje komen staan.
Onder de foto's die Dukat wel publiceerde zijn er enkele die regelmatig terugkeren. Die van de familie Varken op pad bijvoorbeeld, in 1983 gemaakt in Bolivia: vader, moeder en acht dartele biggen waarvan de voorste op het moment dat Dukat afdrukte juist over een greppeltje springt. Er is de raadselachtige foto, eveneens uit Bolivia, waarop een vrouw in gedachten verzonken met een biljartkeu in handen staat. Wil ze eigenlijk wel biljarten of onderzoekt ze alleen maar het topje van de keu?
En er is de foto van het jonge paar in een schaars verlicht Zwitsers café: zij in zichzelf gekeerd, de handen half voor haar gezicht gevouwen; hij afwezig starend naar iets dat zich buiten beeld lijkt af te spelen, onderwijl met zijn aansteker op tafel tikkend. Een bijna sprookjesachtige foto is het, waaruit zich de afstand tussen die twee maar niet wil laten bepalen, hoe lang je er ook naar kijkt.
Die foto's zijn in menig opzicht typerend voor Dukats bescheiden en liefdevolle stijl: alledaagse mensen in foto's die nauwelijks verwijzen naar een grote gebeurtenis en derhalve los in het vel der betekenis zitten. Het zijn fotootjes van bijna niks en alles eraan ruikt naar het toeval, maar tegelijkertijd zijn ze weloverwogen en uiterst precies.
Ook in de drie mappen die nu in het Stedelijk Museum in Amsterdam liggen, waar de traditionele overzichtsexpositie van zijn werk, verbonden aan de Capi-Lux Alblas Prijs wordt gehouden, zijn ze weer terug te vinden.
Behalve die mappen ligt er ook een ontroerend pakketje, bestaande uit een honderdtal drukjes op een formaat van 8 bij 12 centimeter, willekeurig bijeengegaard uit dertig jaar fotografie. Ze zijn gemaakt in cafés en op straat, op akkers en pleintjes. In Portugal, Engeland of zo maar ergens. Een pastoor op de binnenplaats bij een kerk zit er tussen, een man met een hond samen op een stoepje bij de barbier, ruzieënde mannen, een jongetje dat een voetbal kopt met precies de onhandige jongetjesbeweging die daar bij hoort - boven op zijn kruin en met één voet stevig op de grond.
Bij elkaar vertonen ze een zeldzame, verbijsterende consistentie: het handschrift van een ras-fotograaf. Meer nog dan die keurig in passepartout verpakte drukken laten ze zien wie Vojta Dukat is: iemand die terloops en nauwelijks opgemerkt maar nooit stiekem fotografeert wat hij ziet.
Het mooist zou zijn als die foto's straks op de tentoonstelling opgehoopt in een schoenendoos geëxposeerd zouden kunnen worden. Gewoon met de dubbelen, slecht gefixeerden en technisch allesbehalve vlekkelozen die er tussen zitten, want zo is het: het zijn foto's die het leven belangrijker vinden dan de fotografie.
Dukat: Er zijn zoveel foto's van dingen die niet goed zijn. Honger, geweld, ellende. Ik weet dat het bestaat en het is goed dat het vastgelegd wordt, maar het zijn foto's die negatief zijn over het leven en de mensen. Er is een blinde vlek ontstaan voor wat positief is. En daar zit ik.
Formeel werd de fotograaf Dukat opgeleid in Nederland. Hij verbleef hier bij vrienden toen in 1968 de Russische troepen zijn vaderland binnenvielen. Noodgedwongen bleef hij en meldde zich aan op de Rietveldacademie: Wat kun je anders dan kijken in een land waarvan je de taal niet spreekt. Maar met zijn gevoel voor anekdote, sfeer en licht behoort hij onmiskenbaar tot die grote Centraal-Europese traditie
Onwillekeurig roepen zijn foto's die van zijn landgenoten Josef Sudek en Josef Koudelka in gedachten. En die van de Hongaar André Kertèsz natuurlijk, die hij in 1974 in New York ontmoette en die hem een introductiebrief voor Magnum meegaf (Ik dacht: leuk, een groepje mensen die zo nu en dan wat dingen samen doen. Wist ik veel.). Twee keer werd Dukat vervolgens genomineerd als lid, maar telkens zou het op niets uitlopen: Het was wel begrijpelijk. Een Magnum-fotograaf moet van alles doen, ik wil gewoon een beetje rondkijken.
Na twee jaar Rietveld stapte hij over naar de Filmacademie, om die al na een jaar te verlaten. Hij wilde reizen, dingen doen; fotograferen dus, en later filmen. Hoe, dat werd door de omstandigheden bepaald. Bij gebrek aan geld gebruikte hij foto- en filmcassettes soms honderd keer, en lang niet alles kon hij ontwikkelen en afdrukken. Nu nog liggen er in Den Haag en Brno honderden uren film opgeslagen. En om beelden uit zijn videofilms te halen moet hij ze afdraaien om vervolgens van het beeldscherm foto's te maken.
Reizen doet hij de laatste jaren steeds minder. Het is te duur geworden, en de wereld wordt visueel gezien steeds minder interessant, vindt hij: Altijd staan er reclameborden in de weg. Er is niet meer te zien wat hij wil zien, want zo werkt hij: Ik fotografeer nooit wat ik zie, ik fotografeer wat ik verwacht nadien op het papier te zullen zien. [NRC Handelsblad, 24jan1997]