Complicatie en geluk

[Tentoonstelling: Pioniers in Beeld. Belgische fotografen 1839-1905. Provinciaal Museum voor Fotografie, Antwerpen.]

Het was omstreeks de eeuwisseling dat Ferdinand Leys langs een Belgisch strand een groepje haringvissers fotografeerde. Aan het licht te zien moet het in de namiddag zijn geweest, maar daar kun je je zeker bij honderd jaar oude foto's gemakkelijk in vergissen. Een handjevol vissers staat er op zijn phototypie, een enkele vrouw in wijde rok en dan nog wat onduidelijk volk. Ze zijn op de rug gefotografeerd, uitkijkend naar de dobberende bootjes even achter de branding.
Op het prentje van hooguit 5 bij 15 centimeter rest er van hen weinig meer dan wat zwarte onscherpe contouren. Toch blijf je er met stijgende bewondering naar kijken: naar de kalme elegantie van het tafereel, de korreligheid van het zand waarover je de wind bijna hoort ritselen, naar de waterkou die spreekt uit de bijeenkluitende groepjes.

Die beeldende kwaliteiten maken Leys' fotootje tot een aangename uitzondering op de tentoonstelling waarmee nu in het Provinciaal Museum voor Fotografie in Antwerpen een overzicht wordt gegeven van de Belgische fotografie tussen 1839, het officiële geboortejaar van het medium, en 1905, toen de Belgische staat haar 75-jarig bestaan vierde. Want de tentoonstellig lijkt vooral te willen aantonen dát er in België werd gefotografeerd, het beeld zelf was daarbij kennelijk van ondergeschikt belang.
Pioniers in Beeld heet de presentatie waaraan twintig jaar onderzoek naar de 6200 professionele en amateurfotografen uit de onderhavige periode ten grondslag ligt. Dat speurwerk heeft behalve in een ferm boekwerk (in twee delen; de komende jaren volgen er meer) ook in de tentoonstelling haar sporen danig nagelaten: ruim 150 foto's maar liefst plus die in talloze uitgestalde albums en boeken, overvloedig voorzien van tekst en uitleg. De nadruk op het historische aspect blijkt echter bovenal uit de aard van de getoonde fotografie. Het wemelt er van de middelmatige stadsgezichten, zielloze architectuuropnames, stijve groepsportretjes en stoffige visitekaartenfotografie.

Hoewel de samenstellers van de tentoonstelling met hun feitelijke benadering ontegenzeggelijk dicht bij de werkelijkheid blijven van de toenmalige fotografie als gebruiksgoed waarmee de stedelijke bourgeoisie voor het eerst zichzelf kon vastleggen, is hun presentatie dan ook van een beduidend lager peil dan bijvoorbeeld die in het Amsterdamse Rijksmuseum begin vorig jaar. Hierin kwamen ook puur fotografische eigenschappen van het beeld tot hun recht, al dient daar eerlijkheidshalve direct bij te worden vermeld dat de weinige Nederlandse bijdragen aan de internationale  Rijksmuseum-expositie ook lang niet allemaal van hoog niveau waren en dat de Antwerpse catalogus kwalitatief beter is dan de expositie (niet alle geëxposeerde foto's zijn terug te vinden in de publicatie en omgekeerd).

Wat op de expositie opvalt, is hoe bedeesd en zelfgenoegzaam de Belgische omgang met de fotografie was, nadat Jean Baptiste Jomard er op 16 september 1839 de eerste foto had gemaakt op de Barrikadenplaats te Brussel. Deze foto ging verloren, maar het verslag dat erover in Le Courir Belge verscheen is op de expositie te lezen.

Huiselijkheid is troef: de Belgische fotograaf maakte geen verre reizen, de industrie ontsnapte aan zijn aandacht, krottenwijken of platteland liet hij links liggen. Zeker, evenals de buitenlandse collega experimenteerde hij naar hartelust met calo- en ambrotypie, zout- en kooldruk, maar het bleef allemaal erg voorzichtigjes.

Al even bescheiden was de toenadering zoals die ook in België in de loop van de eeuw werd gezocht tot 'de kunsten', zowel binnen als buiten de lucratieve vakfotografie. Er werden bijbelse taferelen vervaardigd, dromerige stillevens met artisjok en druif, en menig landschap onder onheilspellende wolkenlucht. Hier en daar ontstond zelfs een enkel naar de klassieke sculptuur gemodelleerd naakt, al was de durf die daarbij kwam kijken vooral voorbehouden aan geboren buitenlanders zoals de Zwitser Gaudenzio Marconi.

Maar het bleef tamelijk krachteloos en valt niet te vergelijken met wat er tegelijkertijd werd gemaakt in bijvoorbeeld Amerika, Engeland en Frankrijk. Ook de met krijt en pastel inkleurde fotomontages van de schilder Fernand Khnopff halen het niet bij het fotografiegebruik van zijn Nederlandse vakgenoot Breitner.

Er zijn natuurlijk uitzonderingen. Vlak bij het strandtafereel van Leys hangt een foto van Louis Jacopssen, gemaakt in 1851 van een marktstal tegen de zijgevel van een kerk. Het houtwerk lijkt wel uit het beeld te tuimelen en de marktvrouwen haden het veel te druk om zich te voegen naar de noodzakelijke lange belichtingstijd , zodat van hen weinig meer rest dan verwaaide spookverschijningen. Of het Jacopssen nu ging om de kerk of de marktstal, is uit het resultaat niet op te maken, maar oogstrelend is het zeker. Inderdaad, zoals de collega van Le Courir Belge in 1839 al opmerkte: bij deze zaak is heel wat complicatie en geluk gemengd. [NRC Handelsblad, 16jan1997]