Bijen op een witte huid

[Over Richard Avedons An Autobiography]

Hij was 21 toen zijn eerste foto's verschenen in Harper's Bazaar. Daarna volgden Vogue, Life, Look, Rolling Stone en internationale vermaardheid. De volgorde is willekeurig. Zijn modefotografie, in ongebruikelijke settings en zorgvuldig gestileerd, was baanbrekend. Zijn specialiteit werd het portret, eerst gemaakt op locatie, later vooral in zijn studio waar hij tegen een witte achtergrond alles kon weglaten om alleen de essentie te bewaren. Hij fotografeerde machthebbers als Henry Kissinger, Gerald Ford, Dwight D. Eisenhower. Hij fotografeerde musici, schrijvers en beeldend kunstenaars: John Huston, Louis Armstrong, Isak Dinesen, Alberto Giacometti, Samuel Beckett, Henry Miller, Bob Dylan - zijn archief is een index op een halve eeuw cultuur. Vaak zijn die foto's zozeer deel gaan uit maken van het beeld van de afgebeelde persoonlijkheid, dat men zich, nu veel van die foto's bijeen gebracht zijn in An Autobiography, soms met een schok kan realiseren dat hij het was die dat beeld gevormd heeft.
Richard Avedon is vorig jaar zeventig geworden. Hij staat zelf op de achterkant van het boek waarin hij in pakweg driehonderd foto's die vijftig jaar samenvat. Zoiets is nogal ongebruikelijk; fotoboeken bevatten in tegenstelling tot romans, op de achterkant zelden een foto van de maker.
Het is een blik die onrustig en ongemakkelijk maakt. En het kan niet anders: hij weet het. Een fotografisch portret is een beeld van iemand die weet dat hij gefotografeerd wordt, en wat hij met deze kennis doet is net zo goed een deel van de foto als welke kleren hij draagt en hoe hij kijkt. Dat is Avedons eigen definitie. Het maken van een portret is een kwestie van het kiezen van het juiste moment - het moment waarop fotograaf en zitter beiden laten zien wat ze willen laten zien. Het portret is een constructie, en nooit heeft die constructie meer betekenis dan wanneer fotograaf en zitter één en dezelfde persoon zijn.
De foto op het achterplat bevat nog een tweede, voor de hand liggender bericht aan de kijker: ik mag dan bekend staan om mijn portretten, om de glamour en de glitter, maar dit is een persoonlijk boek. De emoties in dit boek zijn niet die van hen die ik fotografeerde, het zijn de mijne. Dit is het verhaal van mijn leven. Ik ben de rode draad tussen al deze foto's.
Strandvertier
An Autobiography bevat veel mode-foto's natuurlijk. En eindeloos veel portretten, zoals van een Italiaanse straatartiest, spelende kinderen, strandvertier, grofkorrelige foto's van patiënten in een psychiatrische kliniek. De vroegste stammen uit het midden van de jaren veertig, de laatste (afgezien van dat ene zelfportret) uit het eind van de jaren tachtig.
Er is een inleiding, sober en intens door het, als in zoveel van zijn foto's, afzien van alle franje. Dit boek bevat drie delen schrijft hij. Ze zijn genummerd en gaan over de drie illusies in zijn leven; de illusie van de lach, de illusie van de macht en het verlies van alle illusies. Zo staat het er, in het midden latend of dit verlies ook zelf een illusie is.
Hij wijst erop dat de foto's op tegenover elkaar liggende pagina's met elkaar te maken hebben. Er is een overeenkomst in onderwerp, lijn of vorm, in gezichtsuitdrukking en emotie: de plooien van een jurk naast de littekens op de buik van Andy Warhol, de bijen op de witte huid van Ronald Fisher naast de sneeuwvlokken op de donkere jas van W.H. Auden, de naaktheid van de elkaar omarmende Peter Orlovski en Allen Ginsburg naast de eenzame gekleedheid van Henry Kissinger.
Soms zitten er jaren tussen die foto's, en van chronologie is geen sprake. Tenslotte leeft niemand chronologisch, schrijft Avedon. Ieder moment grijpt terug op voorgaande, en werpt schaduwen vooruit. En hoewel hij het nergens met zoveel woorden zegt, staat het er: dit is een boek over sterfelijkheid, over de dood.
Dus zijn er meer zelfportretten. In het eerste deel bijvoorbeeld, gemaakt in 1965 in een fotocabine ergens op een station of in een warenhuis. Een ruwe foto, onscherp, zwart en groezelig. De uitsnede is vergelijkbaar met die op het achterplat.
Kwartslag
Ook het tweede deel levert zo'n moment, een zelfportret gemaakt in 1980 terwijl hij met zijn studio op reis was door The American West. Opnieuw is er die blik, en opnieuw anders. In deze ogen is geen paniek meer te lezen. Ze stralen maar een ding uit: een macht die aan het hautaine grenst.
Die zelfportretten met hun telkens een kwartslag gedraaide betekenis horen bij elkaar, en samen verwijzen ze naar de foto's van die andere Avedon - Jacob Israel, vader van de fotograaf.
Jacob Israel Avedon komt op verschillende plaatsen in het boek voor, maar evenals die zelfportretten komt deze ene foto op een betekenisvol moment: het is de opening van het tweede deel, het deel dat in het teken staat van de macht, of althans de illusie ervan. Ook de voorgaande foto, de laatste van het eerste deel, was er een van de vader, slapend op bed. De witheid van de dekens en het uitgeteerde gezicht, de geopende lippen: alles wees op de dood - de dood waaruit de zoon hem nu laat herrijzen.
Het is de macht van de fotografie. En tegelijkertijd ook de onmacht, want het is slechts suggestie - tenslotte bevat het boek foto's van latere datum dan die van het 'doodsbed', en komt de echte dood pas later: in de uitgebluste ogen van diezelfde Jacob Israel Avedon op de foto die dit tweede deel besluit.
Aan het slot van het boek is er opnieuw de vader, het hoofd als in overgave gebogen: we zien de zachte rimpels, de hoge haarlijn, het dunne achteroverliggende haar. Er zijn nog wat details af te handelen. Een index op de foto's en op de namen, een dankwoord en de zakelijke afhandeling van de uitgever.
En dan is er dat zelfportret op de achterkant.
Pas dan zie ik het: het is het gezicht van daarnet dat zich heeft opgericht - alsof Jacob Israel Avedon opnieuw uit de dood is opgestaan. Het is de vierde illusie, zo groot en zo definitief dat ze alle voorgaande doet verbleken. Maar in deze ene foto waarin de cirkel zich sluit, is het de enige illusie die nog hoop biedt. Was er niet de blik in die ogen dan zou je het voor een autobiografie een ontluisterende conclusie noemen. [in: NRC Handelsblad, 28jan1994]