Cecil Beatons haat en liefde voor de Engelse society

[Over de expositie Fair Ladies and Gentle Men]
Weinig fotografen zijn met een bijna willekeurige greep uit hun oeuvre zo volledig neer te zetten als de Engelse portret- en modefotograaf Cecil Beaton (1904-1980). Maar onder de 120 foto's die vanaf vandaag worden tentoongesteld in Paleis Lange Voorhout, ontbreekt toch wel het een en ander: de oorlogsfoto's voor het Ministry of Information bijvoorbeeld, en de foto's die hij als hoffotograaf maakte van het Engelse koninklijk huis. Ook menige klassieker uit zijn werk voor de tijdschriften Vogue, Vanity Fair en Harper's Bazaar ontbreekt en er is slechts een handvol kleuropnamen. terwijl hij juist op dat vlak zo'n baanbrekende rol heeft gespeeld. Echt bezwaarlijk is het niet: Beaton kom je figuurlijk en ook letterlijk zo vaak in zijn eigen foto's tegen, dat het nauwelijks uitmaakt.
De titel van de tentoonstelling, Fair Ladies and Gentle Men, klinkt opvallend vriendelijk voor een fotograaf die bekend staat om het venijn waarmee hij zijn zitters kon bejegenen. 'Silly cows' noemde hij de fotomodellen en actrices die voor hem poseerden. De schrijver Evelyn Waugh was 'een opgeblazen cherubijn met koorts', acteur Marlon Brando 'zo gezond als een manke eend'. En ook in zijn foto's kon Beaton, zij het wat bedekter, soms aardig huishouden.
Die houding is kenmerkend voor de haat-liefdeverhouding die Beaton levenslang koesterde ten opzicht van de Britse society van aristocratie, kunstenaars, acteurs en schrijvers die hij fotografeerde. Beaton heeft nooit een geheim gemaakt van zijn voornaamste drijfveer: hij wilde 'erbij horen'. En ook al slaagde hij daar al in een vroeg stadium in, het is nooit echt goed gekomen. Dat kon ook niet, want zijn vader zat in de handel en voor het geld in de familie was gewerkt. En daar keek de society nu eenmaal met enig dédain op neer. Het bleef dus wringen in het land waarin afkomst allesbepalend is.
De behoefte 'to get in with the set' lag ten grondslag aan Beatons keuze voor de fotografie. Hij had acteur kunnen worden, schilder, schrijver, kostuum- of decorontwerper. Voor al die disciplines bezat hij talent en hij heeft ze allemaal op verschillende momenten in zijn carrière met het nodige succes beoefend. Maar het werd uiteindelijk de fotografie omdat dat medium hem als geen ander toegang verschafte tot álle werelden. Het mes sneed bovendien aan twee kanten: de fotografie kon ook van hemzelf een publieke figuur maken met dezelfde status als hen die hij zelf fotografeerde. En maakte een ander geen foto's van Beaton, dan maakte Beaton ze wel van zichzelf. Zijn leven lang maakte hij zelfportretten, waarvan veelzeggende voorbeelden in de expositie zijn opgenomen. En, veel opmerkelijker, systematisch plaatste hij zichzelf ook in de foto's die hij van anderen maakte. Het mooiste voorbeeld daarvan, Beaton liggend op bed met admiraal Mountbatten in een luxueuze spiegelkamer in New Delhi, ontbreekt jammer genoeg op de tentoonstelling. Maar het dubbelportret met Audrey Hepburn - haar uitbundigheid tegenover zijn zelfingenomenheid - op de set van My Fair Lady is er weer wel, evenals de foto van de bommenwerperpiloot waarop Beaton zich het beeld insmokkelt via de spiegeling in de ruit van de cockpit.
Het egocentrisme van die foto's mag veelzeggend zijn, aan de artistieke kwaliteit van Beatons oeuvre doet het geen afbreuk. Met verve en verbeeldingskracht fotografeerde hij de aristocratische en artistieke beau monde, eerst in Londen, en na zijn aanstelling bij Vogue in 1928 ook in Parijs, Hollywood en New York: Gertrude Stein, Aldous Huxley, Winston Churchill, Lord Halifax, Salvador Dali, André Gide, Picasso, Grace Kelly, Marlene Dietrich, Marilyn Monroe. Met de overdadige, sprookjesachtige decors en theatrale ensceneringen die hij ook in zijn society-portretten hanteerde, bracht hij in de modefotografie een kleine revolutie teweeg. En veel van die foto's hebben vijftig jaar na dato weinig aan kracht ingeboet.
Beatons beste foto's hebben iets weg van snoepgoed: het decor, de rekwisieten, de faam van de geportretteerde - het is, hoe overdadig ook, verpakking. De toeschouwer moet de franje verwijderen om tot de kern te komen. Zoals bij de foto van Nancy Cunard uit 1927: alle aandacht wordt getrokken door haar extravagante sieraden en het schreeuwerige bolletjespatroon van de achtergrond, maar het beeld draait om Cunards zwartomlijnde ogen die overeenstemmen met al die andere cirkels. Of zoals het portret van de drie Wyndham Sisters uit 1950 waarin het uiteindelijk gaat om de achteloos achter een parelketting gehaakte duim: een even hautain als verveeld gebaar, en een detail waarmee Beaton zijn oordeel over de dames aardig prijsgeeft.
De vroegste Fair Ladies en Gentle Men stammen uit het begin van de jaren twintig, de laatste uit het eind van de jaren zestig. Ze zijn steeds iets helderder van toon geworden, en losser in hun compositie. Wat kaler ook, en minder extravagant. De grote omslag komt pas in de jaren zestig. Beaton fotografeert Andy Warhol en entourage tussen de schuifdeuren. Er is een bijna spottend ontblote vrouwenborst, en het kille staren van Warhol. Beaton zelf hoeft er niets meer aan toe te voegen. Ook Keith Richards, Mick Jagger, Rudolf Nureyev gedragen zich al vanuit zichzelf conform het beeld dat Beaton in de voorafgaande decennia zelf had geschapen. De fotograaf was overbodig geworden, en zijn foto's werden plots niet veel meer dan doorsnee portretten.
De bekroning kwam in 1972 toen Beaton in de adelstand werd verheven. Hij behoorde definitief tot 'the set to get in with'. Al zal het feit dat hij er hard voor had moeten werken op wrange momenten ongetwijfeld toch weer voor het nodige venijn hebben gezorgd. [in: NRC Handelsblad, 11feb1994]