Gregory Crewdson: werkelijkheid als poppenkast


Er kan in interviews met de Amerikaanse fotograaf Gregory Crewdson geen kunstenaar voorbijkomen of, beslist: een bron van inspiratie. Alfred Hitchcock? Zeker! Steven Spielberg? Nou en of! Edward Hopper? Zijn grote voorbeeld! David Lynch, Raymond Carver, Bruce Springsteen zelfs. Film, literatuur, beeldende kunst, muziek; alle konijnen zitten in Crewdsons hoge hoed. Zelfs fotografie. Cindy Sherman? Ja, die ook.

Al is voor de appreciatie van zijn foto’s die namedropping niet nodig. De voorbeelden dringen zich onwillekeurig al op, geworteld als ze zijn in de moderne culturele iconografie. De even ruimtelijke als zielloze suburbane kruispunten, de vrijstaande gevels met veranda en de schommelstoel, de woonkamers vol burgermans barok, het
gure motelbehang; het is gefilmd, bezongen en beschreven. Zelfs het onheilspellende schemerduister waarin Crewdson zijn taferelen bij voorkeur hult, doet vertrouwd aan.
Zo realistisch zijn Crewdsons foto’s dat je er argwanend van wordt. En inderdaad, de werkelijkheid wordt weer eens gebruikt om de werkelijkheid een hak te zetten -  de bewezen ‘strategie’ van, zoals dat dan heet, de postmoderne fotograaf.

In Amerika wordt Gregory Crewdson (New York, 1962) op handen gedragen. Premières van zijn tentoonstellingen zijn steevast aanleiding voor de publicatie van even uitgebreide als lovende portretten, zelfs in publieksbladen als Vogue en het magazine van de Sunday Times.
Zo gewild is Crewdson inmiddels dat zijn meest recente fotoreeks Beneath the Roses in 2005 vrijwel gelijktijdig gelanceerd werd in zowel de in New York, Londen en Los Angeles. En, keurige timing, voor het vasteland van Europa kwam er een overzichtstentoonstelling van vroeg werk tot heden, samengesteld onder auspiciën van de  Kunstverein Hannover, uiteraard voorzien van een forse, tweehonderdvijftig pagina’s omvattende catalogus. Na Hannover, Krefeld (waar hij tekende voor een bezoekersrecord), Winterthur en Linz is dat retrospectief inmiddels ook in het Fotomuseum in Den Haag aangeland.
Er zijn fotografen, zelfs van naam, die het met minder moeten doen.

Freeze frames, set-up photo-narratives, interrupted narratives, photo-fiction. In Amerika lijken de kunstcritici over elkaar heen te tuimelen in hun pogingen de meest puntige typering te vinden van Crewdsons fotowerk. Opmerkelijk weinig lees je staged photography, geënsceneerde fotografie, toch jarenlang de verzamelnaam voor die bijzondere ‘soort’ fotografie waarin een loopje genomen werd met de werkelijkheid ooit die geacht werd de kern van het medium te zijn.

Plakken en knippen, op schaal nabouwen, suggereren middels geschilderde decortjes, het inzetten van acteurs of, bij ontstentenis daarvan: zichzelf - alles kon de fotograaf in het genre dat, op een paar dagen na zo oud als de fotografie zelf, in de loop van de jaren zeventig van de vorige eeuw weer helemaal opnieuw werd uitgevonden. Het paste uitstekend bij de relativistische postmoderne filosofie die in die tijd productief vorm kreeg - niet toevallig ook de jaren waarin de fotografie begon aan zijn opmars in de beeldende kunst.

Wat onhandig en vermakelijk geknutsel was het aanvankelijk, vol zwaar aangedikte bedoelingen. Maar ook aanstekelijk, al was het maar omdat er zoveel nieuwe creatieve deuren mee open gingen - zelfs, schoorvoetend maar toch, in de documentaire fotografie waar ingreep en enscenering als beeldend middel geaccepteerd raakten. De ontwikkeling van de digitale techniek met zijn eindeloos plooibare geloofwaardigheid deed er uiteraard een schepje bovenop.
‘Geënsceneerd’ is inmiddels al vrijwel geruisloos weer van de fotografie los gegleden. Vandaag de dag lijkt ‘documentair’ weer de bijvoeggelijkheid te worden waarmee een speciaal ‘soort’ fotografie gemarkeerd wordt: die met een hoog werkelijkheidsgehalte. Fotografie, zo worden we nu geacht te weten, is niet ‘echt’. Maar het kan ook anders, is de nieuwe boodschap. De bijsluiter waarschuwt maar alvast.

Enscenering, documentaire, kunst - veel houvast bieden de begrippen niet meer in het grenzeloze, verwarrende spectrum van de fotografie. Een spectrum waaraan Crewdson, behalve fotograaf ook docent aan de fotoafdeling van universiteit van Yale, nog weer eens een nieuwe dimensie heeft toegevoegd. Want hij roert niet alleen in de werkelijkheid, hij roert ook doelbewust in het geheugen: in het broeinest van beelden waarvan we al lang niet meer met zekerheid kunnen vaststellen waar we ze vandaan hebben. Voorgetoverd, beschreven, bezongen? Zelf gezien met eigen ogen, bijna zo maar net even anders? Of misschien, waarom niet, gewoon zelf gedroomd.

Een vrouw drijvend in het rimpelloze water op een woonkamervloer, haar ochtendjas keurig aan de trapleuning; een moedeloze chauffeur leunend uit het portier van zijn auto, gazonplanten puilen uit de open kofferbak; een jongen in een nachtelijk bos, op zijn knieën voor een rond gat dat net groot genoeg is om zijn hoofd in te stoppen. 
Het zijn stuk voor stuk foto’s die zo uit een film geplukt lijken te zijn. Nog alle kanten kun je er mee op, al was het maar omdat de ingrediënten telkens weigeren om elkaar een handje te helpen bij het oplossen van het ingebakken raadsel.
Die associatie van Crewdsons fotowerken met film wordt in de hand gewerkt zijn manier van werken: als een regisseur die alle onderdelen van een vooraf verzonnen scène bij elkaar puzzelt. In het retrospectief en het bijbehorende boek zijn de ontwikkelingslijnen van die techniek moeiteloos te volgen.

Zijn eerste gepubliceerde fotoreeks Natural Wonder, gemaakt tussen 1992 en 1997, heeft nog veel weg van het gefröbel van de jaren zeventig. Met opgezette vogels, vlinders en vossen is hij in de weer tegen decortjes die hij fabriceert in zijn garage. Blauwe wolkenluchten, huizen, heuvels in de verte, een ladder tegen een boom - alles nep. Ingenieus, suggestief, bij vlagen betoverend, maar hun onnatuurlijkheid zit ze nog een beetje dwars. Kinderspel is het, dat echt ‘echt’ moeten lijken maar ook weer niet te serieus. In Hover (1996-1997) gooit hij het roer even om. Hij ruilt realistische kleur in voor abstraherend zwart-wit, close-up voor vogelperspectief, geknutseld decor voor alledaagse werkelijkheid, onderhuidse dreiging voor mogelijk raadsel. De brandweer rukt uit naar het rokende huis waar slingers en ballonnen een verjaardagspartijtje doen vermoeden, een boswachter ziet toe hoe beer een vuilnisbak leeg eet, man achter grasmaaier trekt cirkels in het weiland: het zijn foto’s die meer mogelijk dan onmogelijk zijn.

In Twilight (1998-2002), de serie die zijn doorbraak zou betekenen, schuift Crewdson poppenkast en werkelijkheid weer in elkaar. Op zorgvuldig geprepareerde locaties of tot in detail ingerichte studiosets zet hij taferelen in elkaar waarin waan en werkelijkheid elkaar volledig overlappen en herkenbare alledaagse momenten een raadselachtige, spookachtige wending krijgen. Blikrichtingen, lichaamshoudingen, gebaren, alles is tot op de millimeter uitgekiend. Behang, hordeuren, koelkasten, nachtkastjes, flesjes, de foto’s aan de muur en de koffers bij de voordeur - zorgvuldig bij elkaar gezocht.
De verbluffend realistische onwerkelijkheid van Twilight herhaalt Crewdson in Dreamhouse (een opdracht van het New York Times Magazine) en in Beneath the Roses. Alleen de schaal wordt groter. De creditlist van die laatste serie spreekt boekdelen: een productiedesigner (eerder verantwoordelijk voor Lost in Translation), een art director (The Royal Tenenbaums), een rekwisietenmanager (Eight Mile), een lichtspecialist, kledingontwerpers, kappers, grimeurs, setcoördinators, tuinmannen, acteurs, figuranten. De burgemeester van Pittsfield die zo vriendelijk was de hoofdstraat enkele dagen te laten afzetten, de brandweer voor het vuur en het blussen, de leverancier van de watertorens en de sprinklers voor de regen en de fabrikant van het latexlijk. 
Ruimschoots honderd namen bevat de lijst waaronder, niet te vergeten, de digitale postproducer - verantwoordelijk voor de ‘atmosferische correcties’, het ingemonteerde tapijt, de bijgewerkte schaduwen, het verlengde gordijn en de aangepaste kleur van het telefoontoestel. Sommige van de afdrukken uit Beneath the Roses, formaat pakweg 1,5 bij 2,5 meter, bestaan uit meerdere, gecombineerde negatieven - het hoeft nauwelijks nog te verbazen. 
Zeker, overgeproduceerde operette is het bij tijd en wijle. Maar ook daarin overklast Crewdson in alle opzichten zijn enscenerende voorgangers.

Temidden van de toenemende schaal en de steeds verfijndere techniek bleef een ding ongewijzigd: de setting. Onveranderlijk spelen Crewdsons taferelen zich af in de suburbs, de middle-class vinexwijken en provinciestadjes buiten de poorten van de grote stad. Maar onder dat keurige niets-aan-de-hand oppervlak gist de eenzaamheid, angst en onmin. Althans zo wil het verhaal - neem American Beauty, neem Blue Velvet, neem Desperate Housewifes; willekeurige en moeiteloos aan te vullen filmische voorbeelden.

Geen wonder dat onveranderlijk mysterieuze licht van late namiddag of vroege avond. Geen wonder, die verdwaasde en verloren blikken. Het hoort allemaal bij de peilloze leegte, net als de heldere lichtstraal die menige Crewdson doorklieft -met dank aan Spielbergs Close Encounters of the Third Kind- maar waarvan je nooit kunt vaststellen of hij nu verlossing of verdoemenis brengt.
Clichés zijn het inmiddels, zo uitgesleten dat je ze nauwelijks nog als serieuze schets van de collectieve psyche in burgermans buitenwijk kunt beschouwen. En wie weet is zo’n portret ook wel het laatste dat hem voor ogen staat. Wie weet handelen zijn foto’s over werkelijkheid noch spel en willen ze maar een ding: de fotografie en de film zelf een hak zetten.

Clichés omgetoverd tot nieuwe clichés, zou dat het zijn? Zelf zegt Crewdson in interviews telkens weer geen idee te hebben waar zijn foto’s over gaan. Maar wel heeft hij een vermoeden waar ze vandaan komt. Zijn vader was psychiater en hield praktijk in de kelder. Kleine Gregory lag regelmatig met zijn oor tegen de vloer van de woonkamer in de hoop iets op te kunnen vangen van de geheimzinnigheid die zich daaronder afspeelde.

Ja, dat is een prachtig beeld voor een inspiratiebron. En zo clichématig dat het bijna niet anders kan: hij heeft het zelf in scène gezet.

---- 

Werkelijkheid als poppenkast verscheen in 2007 in het weekblad Vrij Nederland n.a.v. de overzichtsexpositie Gregory Crewdson, Retrospectief 1985 - 2005 in Fotomuseum Den Haag.

Foto: Gregory Crewdson