Dorp vol filmhelden

[Over: tentoonstelling Starring Pieter Vandermeer, 25 jaar filmfestivalfoto's. Kunsthal, Rotterdam]

De Rotterdamse fotograaf Pieter Vandermeer (Grouw, 1940) is zo'n ouderwetse vakman. Hij maakt met even groot gemak een indringende serie portretten en stillevens rond het thema oorlogsherinneringen als foto's voor een reclamefolder van een spuitgieterij of van bloemen voor de postzegelontwerpen van Gerard Hadders. De laatste jaren is hij naar eigen zeggen zelfs een beetje 'kunstenaar', en experimenteert met een ouderwetse pinhole (gaatjes) camera.

Vanaf de derde editie was Vandermeer met zijn camera aanwezig op het Rotterdamse Filmfestival, en hij was het ook die de grootformaat portretten vervaardigde van acteurs en regiseurs die in het verleden de gevel van bioscoop Lantaren/Het Venster sierden. In de loop der jaren groeide hij uit tot de vaste festival-fotograaf, een rol die hij met ingang van dit jaar heeft opgegeven.

In het kader van het 25-jarig jubileum van het Filmfestival besteedt de Kunsthal nu in een kleine afscheidstentoonstelling aandacht aan Vandermeers werk. Vijfentwintig foto's hangen er in de 'etalage', de muur tegenover de glazen gevelwand in de onderdoorgang tussen de beide Kunsthal-gebouwen. Voor wie toch in de buurt is vanwege het Filmfestival alleszins een bezoek waard.

Wat Vandermeer biedt zijn kalme, rechtlijnige portretten van filmcoryfeeën, formeel poserend tegen een egale achtergrond.

In een enkel geval staan ze ten-voeten-uit op, zoals een pedante Pim de la Parra, maar meestal eindigen de portretten ergens ter hoogte van de schouders (een jonge Johan van der Keuken, het gegroefde gelaat van Eddie Constantine onder een boerse geruite pet) of de heupen.

Vandermeers zitters zijn stuk voor stuk mensen die, geschoold als ze zijn in de omgang met het beeld, weten hoe ze zichzelf moeten presenteren, en het is dan ook geen wonder dat ze allemaal ogen als zelfbewuste, stevig in hun schoenen staande persoonlijkheden. Nergens bekruipt je dat gevoel van ongemak dat portretten zo vaak kenmerkt, en je de indruk geeft dat het niet gaat om wat er op de foto te zien is maar om dat wat de geportretteerde niet wil laten zien.

Dit alles geeft Vandermeers foto's een grote mate van openheid, die echter niet versleten mag worden voor oppervlakkigheid. Als fotograaf is hij nadrukkelijk aanwezig in zijn eigen foto's: zijn Marguerite Duras ziet eruit als tante Sjaan van het snoepwinkeltje om de hoek, en regisseur Peter Greenaway wordt in zijn fletse jas afgebeeld als de eerste de beste kantoorklerk.

Maar Vandermeer laat nadrukkelijk ruimte voor de eigen indruk van de kijker. En tegen de achtergrond van het Film Festival bekruipt je onwillekeurig de gedachte dat het hier niet gaat om zomaar 25 portretten, maar om de vitrine-foto's van een film waarvan de fotograaf pesterig iedere nadere aanduiding heeft weggelaten.

Het zou een dorps-epos kunnen zijn, met in de hoofdrol onmiskenbaar de even onweerstaanbare als truttige Charlotte Rampling. Ze speelt de freule naar wier gunsten wordt gedongen door een flamboyante, aan lager wal geraakte schrijver (Joris Ivens) en een voormalige zeekapitein en wapensmokkelaar (Sergej Paradjakov). Voorts treden op een feekserige dochter (Svetlana Proskowina), een onbetrouwbare tuinman (Dennis Hopper) en een op de rand van het faillissement verkerende projectontwikkelaar (Michelangelo Antonioni). En die Stefan Frears speelt vast de verlopen dorpsadvocaat die alles en die iedereen tegen elkaar uitspeelt, om aan het eind met de noorderzon te vertrekken. [NRC Handelsblad, 30jan1996]