Fotografen op zoek naar onmin

[Tentoonstelling: Buren (World Press Photo/Joop Swart Masterclass), Nederlands Foto Instituut, Rotterdam]

World Press Photo is vooral bekend door haar jaarlijkse, wereldomspannende fotocompetitie. De laatste jaren houdt de organisatie zich echter ook bezig met de produktiekant van het vak en met de soms moeilijke omstandigheden waaronder fotojournalisten hun werk moeten uitvoeren. Zo worden bijvoorbeeld halfjaarlijkse seminars georganiseerd in landen in het voormalige Oostblok en in de Derde Wereld, waarop westerse fotografen, beeldredacteuren en agentschappen informatie uitwisselen met plaatselijke collega's. Daarnaast is er sinds enkele jaren de Joop Swart Masterclass, vernoemd naar de in 1994 overleden VNU-tijdschriftenmaker en World Press-inspirator en bedoeld om veelbelovende jonge fotojournalisten te steunen.

De derde editie van deze masterclass vond de afgelopen vijf dagen plaats in het Nederlands Foto Instituut in Rotterdam. Gerenommeerde beeldredacteuren als Christian Caujolle van het Franse Agence Vu, Michele McNally van Fortune en Spiegel-fotoredactrice Christiane Gehner hielden voordrachten, bespraken portfolio's en stonden uitgebreid stil bij de foto-essays die de twaalf deelnemende studenten deze zomer maakten over het thema 'buren'.

Onder de twaalf, gekozen uit bijna tweehonderd aanmeldingen en afkomstig uit onder meer Zuid-Afrika, China, Noord- en Zuid-Amerika en diverse Europese landen, bevindt zich voor het eerst ook een Nederlander: de momenteel in New York wonende Morad Bouchakour.

De masterclass zelf vindt plaats in alle beslotenheid, maar vanaf morgen is wel het deze zomer gemaakte werk te zien in een tentoonstelling die is samengesteld en vormgegeven door voormalig NFI-directeur Adriaan Monshouwer. Het hoeft, voor wie enigszins op de hoogte is met zijn beleid, nauwelijks te verbazen dat Monshouwer niet koos voor een museale expositie met keurige lijstjes. Hij plakte de foto's, soms vijf of zes bij elkaar, op transparante vellen die met papierklemmen op karton tegen de muur zijn gehangen. Het is een informele manier van presenteren, die is afgestemd op het doel van het werk, dat immers is bedoeld voor tijdschriften of boeken.

Of dat met het geëxposeerde werk ook inderdaad zal gebeuren is de vraag, want daarvoor is het in veel gevallen te wisselvallig en, zowel wat betreft de invulling van het thema als de uitvoering ervan, nogal voor de hand liggend. De foto's die de Duitser Samuel Zuder bijvoorbeeld maakte van moslims en Kroaten in Mostar kunnen, evenals die van de Fransman Jean-François Campos en de Deen Nicaloi Howalt over het Noordierse conflict, gevoegelijk tussen de inmiddels huizenhoge stapel 'onmin-foto's' worden geschoven: gevels vol kogelgaten, vuistenballende of tussen het puin spelende kinderen. Het zijn gedegen foto's die uiterst volwassen ogen, maar opvallend kun je ze niet noemen.

Wat de tentoonstelling, behalve het onmiskenbare talent van de jonge fotografen, vooral laat zien is, hoe gevarieerd de fotojournalistieke aanpak kan zijn. Er is de duidelijk gestructureerde, verhalende benadering van Jodi Bieber, die het dagelijks leven van een gang in Johannesburg fotografeerde, de losse aanpak van Morad Bouchakour, die Amerikaanse kermissen vastlegde waarop dorpsbewoners bij elkaar komen, en de meer persoonlijke.

Tot die laatste categorie behoort het werk van Paolo Pellegrin. De jonge Italiaan, dit jaar tijdens Visa Pour l'Image in Perpinan onderscheiden voor zijn serie over aids in Oeganda, fotografeerde 'het verdwenen nabuurschap in Bosnië': de schaduw van een boom op een geteisterde muur, een jongetje hangend aan de achterzijde van de tram, een jong meisje dat blasé ronddwaalt op een kerkhof. Het zijn mooie, esthetische foto's die met kop en schouders uitsteken boven het werk van zijn collega's - maar een journalistiek verhaal vormen ze nauwelijks. [NRC Handelsblad, 12nov1996]