Genoegelijke parade van grote namen

[Expositie: Honderd foto's. Een bloemlezing uit de collectie, Stedelijk Museum Amsterdam]

Een feestelijke reünie van buurtgenoten, schoolvrienden en oude bekenden, zo zou je 'Honderd foto's' kunnen noemen, de tentoonstelling waarmee het Stedelijk Museum in Amsterdam voor het eerst sinds jaren weer eens ruim inzage biedt in haar eigen fotocollectie. Stieglitz is er, August Sander en Ansel Adams zijn er ook. En Paul Strand, André Kertész en Lewis Baltz. Ook de Nederlanders ontbreken niet in het gezelschap: Piet Zwart, Eva Besnyö, Dolf Kruger, Hans Aarsman.

Aan de zeven zalen waarin de tentoonstelling is ondergebracht is in één oogopslag af te zien dat conservator fotografie Hripsimé Visser zich veel moeite heeft getroost het haar gasten naar de zin te maken. Ze gaf de expositie een losse, chronologische opbouw mee zonder een strak onderscheid te maken in genres, stromingen of stijlen, en alle foto's kregen de ruimte die ze goed tot hun recht doet komen. Slechts hier en daar hangen ze iets dichter op elkaar als ze in onderwerp of compositie overeenstemmen of juist scherp contrasteren, soms wordt gebruik gemaakt van een verrassend contrapunt.

Zo hangt tussen de op het Bauhaus geïnspireerde fotografie uit de jaren twintig (een zachtmoedig stilleven met ijzerdraad, gaasjes en een schijfje citroen van de Duitser Walter Peterhans, de draaiende grammofoonplaat van Piet Schuitema, een schitterend straatoverzicht uit 1928 van Moholy Nagy met de karakteristieke extreme diagonalen) plotseling een speelse kleurenfoto van Peter Fischli en David Weiss uit 1984 waarop een rasp, een wortel en een courgette een kleine circusact opvoeren. Kijk, net als toen: alledaagse voorwerpen in nieuw daglicht geplaatst. En zo is Rineke Dijkstra's portret uit 1992 van een in een groen badpak gehuld meisje op een Pools strand terug te vinden naast het portret dat August Sander in 1913 maakte van een boerenechtpaar met hun drie dochters, keurig om-en-om neergezet in hun tuin in Westerwald. Kijk, ondanks het verschil in formaat en het verschil tussen kleur en zwartwit is er diezelfde ongemakkelijke poging om toch vooral zo weinig mogelijk prijs te geven aan de fotograaf. Het zijn dergelijke visuele spelletjes die het bekijken van Honderd Foto's tot een waar genoegen maken.

De fotocollectie van het Stedelijk, waarmee in 1958 onder Sandberg werd begonnen, bestaat uit zo'n 4.000 twintigste-eeuwse werken. In 1994 werd dit bezit aangevuld met nog eens 4.000 foto's die door de Rijksdienst Beeldende Kunst in permanente bruikleen werden gegeven. Voor de expositie is daarvan overigens geen gebruik gemaakt: de foto's liggen nog altijd bij de RBK bij gebrek aan depotruimte in het museum.

Zowel nationaal als internationaal is dat een bescheiden aantal. De nationale fotocollectie in het Rijksmuseum omvat ruim 70.000 foto's, het Leids Prentenkabinet bezit er ongeveer 100.000 en het Engelse Victoria & Albertmuseum zelfs 300.000.

Nu zijn dergelijke vergelijkingen niet helemaal eerlijk: het Victoria & Albertmuseum verzamelt bijvoorbeeld al sinds het eind van de vorige eeuw. Toch is het een indicatie voor het feit dat de fotografie in het Stedelijk Museum jarenlang een ondergeschoven kindje is geweest. Pas onder Vissers voorgangster Els Barents, in dienst getreden in 1976 toen de collectie nog geen 800 foto's omvatte, kwam er enige lijn in het verzamelen. In de veertien jaar van haar conservatorschap werd het foto-bezit verviervoudigd (onder andere door de verwerving in 1987 van de collectie van fotograaf Willem Diepraam, waaruit maar liefst een kwart van de huidige tentoonstelling is geput), en kreeg de collectie haar huidige internationale karakter. Een eigen aankoopbudget, groot 100.000 gulden, kent de foto-afdeling overigens pas sinds begin dit jaar.

De vraag naar de representativiteit van de nu getoonde honderd foto's voor de totale collectie laat zich moeilijk beantwoorden. Ook de uiterst summiere collectie-index die in de catalogus is opgenomen, biedt op dit punt geen soelaas: foto's moet je tenslotte zien. Maar in de huidige presentatie valt op de kwaliteit weinig af te dingen. Van vrijwel alle toonaangevende fotografen uit de geschiedenis van het medium zijn een of verschillende werken aanwezig.

Wat echter minder duidelijk wordt, is de samenhang van de collectie. Behoudens de vaststelling dat de experimentele fotografie uit de Bauhaus-periode, de documentaire fotografie en kunstenaarsportretten zwaartepunten zijn in het geheel, wordt nergens inzicht geboden in de inhoudelijke criteria of de visie op de fotografie die aan de samenstelling van de verzameling ten grondslag liggen. Toch kan het geen toeval zijn dat er opvallend weinig werk in kleur te zien is op de tentoonstelling, dat geënsceneerde fotografie uit de jaren tachtig vrijwel ontbreekt evenals reclame, mode of anderszins toegepaste fotografie. Maar waarom?

Afgaande op de recentste aanwinsten (Rineke Dijkstra, Larry Clark, Nobuyoshi Araki, Nan Goldin, Andreas Gurski, Craigie Horsfield) is de aandacht onder Vissers conservatorschap verlegt van de sociaal-documentaire fotografie naar de wat meer 'galerie-fähige' fotografie. Is dit een bewuste keuze of enkel een kwestie van smaak? Zowel expositie als catalogus laten dergelijke vragen onbeantwoord.

Daar komt bij dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld de presentatie van de Museum of Modern Art-collectie die vorig jaar in het museum te zien was, aan Honderd Foto's geen enkele expliciete eigen visie meegegeven. De honderd, zo wordt gesuggereerd, zijn hoogtepunten, en daar blijft het bij. Er wordt geen nieuw licht geworpen op de fotografie of haar ontwikkeling, er wordt geen mening verkondigd laat staan discussie uitgelokt. En dat verleent de tentoonstelling, hoe mooi en gevarieerd en kwalitatief hoogstaand ook, toch een zekere mate van oppervlakkigheid. [NRC Handelsblad, 23sep1996]