Grootwarenhuis van de fotografie


Het Nederlands Foto Instituut (NFI) in Rotterdam heeft zich vanaf haar opening een jaar geleden geprofileerd als een podium waarop alles vertoond kan worden zolang het maar met een fotocamera gemaakt is. De tentoonstellingen - gemiddeld drie per maand - varieerden van kinderfoto's tot journalistieke en documentaire fotografie, en van reclamefotografie tot autonome fotokunst.
Het is een even breed als warrig programma, dat je soms de indruk geeft rond te lopen in een soort grootwarenhuis van de fotografie. Dat geldt ook weer voor de vijf huidige tentoonstellingen, waarin zonder enige onderlinge samenhang oorlogsreportage, journalistiek, landschapsfotografie en fotokunst naast elkaar worden gepresenteerd.
Van die vijf exposities is het werk van de Nederlander Hugo Wilmar (1923-1957) zonder meer het actueelst, ook al is het van historische datum. Wilmar, in Amerika geschoold als fotograaf, legde voor de Marine Voorlichtingsdienst en uitgeverij Spaarnestad het optreden van het Nederlandse leger in Indonesië vast, en was onder meer aanwezig bij de eerste politionele actie. Bijzonder is dat Wilmar dankzij zijn Amerikaanse perskaart ook wist door te dringen tot Djogja, het toenmalige regeringscentrum van de jonge republiek. Fotohistoricus Louis Zweers groef Wilmars Indië-foto's op uit de archieven en stelde aan de hand daarvan de tentoonstelling èn een boek samen.
Wat compositie en beeldende kwaliteit betreft halen Wilmars foto's het niet bij die van Cas Oorthuys, gemaakt in dezelfde periode. Maar Wilmar was wèl aanwezig bij gebeurtenissen die sindsdien bij voorkeur ontkend zijn. De agressiviteit die bijvoorbeeld spreekt uit zijn, niet eerder gepubliceerde foto's van de gevangenneming en ondervraging van Indonesische soldaten liegt er niet om.
Het is alleszins begrijpelijk dat Wilmars foto's van gevechtshandelingen - soldaten kruipend door de modder, brandende dorpen, kapot geschoten huizen - de sporen vertonen van de omstandigheden waaronder ze gemaakt werden. Maar ook zijn overige reportagewerk is verre van overtuigend. Beelden van een sigarettenverkoper op straat, van paraderende Indonesische troepen of een zaaltje in een ziekenhuis zijn van een volstrekte willekeur. Regelmatig was zijn aandacht niet meer dan pittoresk, zoals in de foto die hij maakte van een moeder met haar kind op de arm. Nu valt vooral het contrast op tussen haar angstige oogopslag en de onbevangen blik van het kind, hoewel dat eerder het effect achteraf lijkt te zijn dan de oorspronkelijke bedoeling van de fotograaf.
Terwijl Wilmars foto's keurig in lijstjes hangen, heeft fotojournalist Wubbo de Jong (Parool) de keuze uit zijn werk van de afgelopen vijf jaar simpelweg in de vorm van de oorsponkelijke krantepagina's kris-kras door elkaar tegen de wand geprikt. Zo is Aat Veldhoen aan te treffen naast zwerfkinderen in Dhaka, pianist Enrico Pace naast bedelende zigeunerkinderen, Ruud Lubbers naast de arrestatie van twee overvallers. Op een bijna terloopse wijze bevestigt het De Jongs reputatie als een van de beste fotojournalisten in Nederland. Ondanks alle grijze tekst springen zijn zorgvuldige en visueel uiterst aantrekkelijke foto's naar voren, of het nu gaat om portretten, achtergrond-reportages of hard nieuws. Tegelijkertijd geeft De Jong in deze vorm een scherp inzicht in de emotionele uitersten van zijn beroep, waarin blijdschap en drama elkaar op een en dezelfde film kunnen afwisselen.
Pal naast De Jong hangt het werk van de in Amsterdam wonende Amerikaan Nat Finkelstein. Een groter contrast is nauwelijks denkbaar. Finkelstein speelt eigengemaakt en bestaand filmmateriaal (porno, documentaire, discoshows) af op video en maakt opnamen van het scherm, die hij vervolgens op lichtbakken plakt of monteert tot metershoge collages. Het resultaat is een rumoerige maar richtingloze orgie van kleur en vorm, die veel weg heeft van een suikerspin: opgeblazen zoetigheid die nauwelijks bevredigt.
Ook de Groninger fotograaf Ton Broekhuis heeft een voorliefde voor assemblages. Hoewel zijn onderwerp het noordelijk landschap is, hebben zijn foto's het voorkomen van stillevens. Vanuit zoveel mogelijk verschillende standpunten fotografeert hij de structuren waarin de kwelders van het Wad droogvallen, of het aanzien van een slootje in een mistig groen weiland.
Het resultaat van dit speelse en ingetogen fileren hangt dicht opeen en overstijgt nauwelijks de som der delen, waardoor het vooral een decoratief karakter blijft houden.
Tussen het werk van Broekhuis hangt nog een dertigtal kleine fotootjes van Kim Zwarts, gemaakt tijdens een reis door de VS. Een schuurtje langs de weg, een graansilo, een spoorwegovergang in een leeg en desolaat woestijnlandschap. Alles is gefotografeerd in een soort avondschemering die het intieme karakter van de registraties benadrukt. Dit moet wel de afdeling restanten van het warenhuis zijn, want het werk stamt uit 1992 en is al meer dan eens elders te zien geweest.
Bij het verlaten van het NFI vraag je je net als bij de Bijenkorf af wat je nu eigenlijk gezien hebt. Dat fotografie een veelzijdig medium is, is genoegzaam bekend. Aan het eind van het eerste bestaansjaar dringt zich dan ook de vraag op of de diversiteit van dit soort overzichten niet ten koste gaat van het bieden van inzicht in ontwikkelingen en samenhangen in de fotografie, terwijl juist die taak zo hoog staat in het vaandel van het NFI. [in: NRC Handelsblad, 7feb1995]