Het Amerikaanse lief en leed van Dennis Stock

[Over Dennis Stock, Made in USA, in Kunsthal, Rotterdam] 

Fotograaf Dennis Stock is een van de minder hoog aangeschreven leden van het gerenommeerde fotoagentschap Magnum. Toch kent bijna iedereen wel die ene foto die hij in 1955 maakte: acteur James Dean, met opgetrokken schouders en een sigaret bungelend in zijn mondhoek wandelend door de regen op Times Square. Op posters, T-shirts en briefkaarten is het nog altijd een bestseller, en er is geen Dean-boek denkbaar waarin dat beeld niet voorkomt.
Ook op de tentoonstelling Made in USA, waarin Stock (1928) een overzicht geeft van de reportages die hij maakte tussen 1951 en 1971, het jaar waarin hij besloot zich op natuurfoto's in kleur toe te leggen, komt dat beroemde beeld weer voor. Het maakt deel uit van een serie van twintig, en daar zitten nog meer mooie exemplaren tussen: Dean lezend in een hoekje van de schuur op de boerderij waar hij opgroeide, of Dean in een schoolklas van vroeger, terwijl hij een beetje droef voor zich uit staart. Maar ze halen het niet bij die ene.
Waarschijnlijk komt het doordat die foto eigenlijk niets met de wereldberoemde James Dean te maken heeft. Het is een foto van De Kleine Krabbelaar; ontslagen door zijn baas, eruit gesmeten door z'n vrouw, besodemieterd door z'n kameraden. Alles is hij kwijt, behalve die ene zekerheid: zichzelf. Want hij geeft het niet op - dat kun je wel zien aan zijn vasteberaden tred.
Ongetwijfeld zijn er meer verhaaltjes mogelijk bij die foto, maar één ding hebben ze gemeen: ze stijgen stuk voor stuk uit boven de ditjes en datjes die er feitelijk op te zien zijn.
Honderdzestien zwartwit foto's omvat Made in USA, verdeeld over acht hoofdstukken en voorzien van titels die precies aangeven waarom het gaat: James Dean, Hollywood, Jazz enzovoort. Ze zijn keurig, zij het een beetje hard afgedrukt en hangen netjes naast elkaar in de rij, allemaal op hetzelfde formaat. Deze systematische presentatie is niet onlogisch voor een fotograaf die zijn leven lang doelgericht heeft gefotografeerd. Stock maakte geen foto's omdat ze gemaakt konden worden, maar omdat ze gepubliceerd konden worden, bij voorkeur in tijdschriften zoals Life. En zoals vaker bij reportagefotografie die aan een museumwand een tweede leven begint, ontworstelen ze zich zelden aan hun oorspronkelijke beschrijvende bedoelingen.
Het is allemaal degelijk vakwerk, en hier en daar beslist mooi - de portretten van Marlon Brando en de jonge Frank Sinatra, of die van Louis Armstrong die slechts gekleed in een onderbroek wat staat te rommelen in zijn hotelkamer -, maar het blijven foto's die niet echt loskomen van wat erop staat.
Dat geldt ook voor de foto's die hij in het midden van de jaren zestig maakte van de festivals waarmee Amerika zichzelf viert; het einde van de oogst, een jubileum, een historische gebeurtenis. Hij keek ernaar met een mengeling van herkenning, afkeer en ironie, zoals zoveel fotografen in die dagen. Hij zag een vrouw in krulspelden die een koeiestaart kamt tijdens een schoonheidswedstrijd voor vee, zag mannen in indianenkleding zich voorbereiden op hun deelneming aan een heuse rituele dans, zag vaders zeulen met kinderen en bejaarden zwaaien met de Stars and Stripes. Het zijn foto's van niet meer dan dat wat erop staat.
Eigenlijk begrijp je na het zien van Made in USA waarom Stocks meer beroemde collega Robert Frank besloot na het verschijnen van The Americans nooit meer zo'n boek te maken. Niks is erger dan op te moeten boksen tegen de erfenis van één Foto. [NRC Handelsblad, 12jul1995]