Het mirakel van de kinderelijke argeloosheid

[Expositie Photographieën en Dynastieën. Beroepsfotografie in Groningen 1843-1940, Synagoge Folkingestraat, Groningen]

Photographieën en Dynastieën is zo'n tentoonstelling waar je met groot gemak aan voorbij kan gaan. Want het is niet nieuw of schokkend wat de mooi gerestaureerde synagoge in het centrum van Groningen te bieden heeft. Ongeveer tweehonderd originele historische foto's uit de periode 1843-1940, variërend van cartes de visite en portretten tot stads- en architectuurfotografie, vroege fotojournalistiek en bedrijfsfotografie, afkomstig uit het gemeentearchief van Groningen, het Leids Prentenkabinet en enkele particuliere collecties.

Ze laten zien dat sinds 'rondreizend daguerrotypist' J.P.C. Meijlink in 1843 de fotografie in Groningen introduceerde, het medium in die stad, net als elders in de wereld, een snelle vlucht nam. Binnen een kwart eeuw was de stad vergeven van de fotostudio's, geleid door mensen als Friedrich J. Von Kolkow, I.J. Cohen, vader en zoon Kramer, en A.S. Weinberg. Het zijn namen die vandaag de dag zonder die nagelaten foto's niets meer zouden betekenen.

Er valt op Photographieën en Dynastieën ook wel het een en ander aan te merken. Zo moet de tentoonstelling een beeld geven van het werk van Groningse fotografenfamilies, maar daarvan is nauwelijks iets terug te vinden. De presentatie volgt de geijkte genre-aanduidingen als portret, architectuur en bedrijfsfotografie; hoe die familiebedrijven in elkaar staken en wie er deel van uitmaakten, blijft een raadsel. Bij Von Kolkow ontbreekt bij voorbeeld elke verwijzing naar de wetenschappelijke fotografie waarvan hij een erkend voorloper was.

En toch, ondanks die bezwaren, is Photographieën en Dynastieën een heerlijke tentoonstelling: niet over fotografenfamilies, en zelfs niet over het oude Groningen, maar over de onschuld, over de argeloze vanzelfsprekendheid waarmee in dat vroege begin in en door een camera werd gekeken.

De kapitein van de schutterij en de directrice van het meisjespatronaat, grootindustrieel Jan Evert Scholten en Jhr. Mr. Alberda van Eekenstein (oprichter van de Stadsschouwburg en het Groninger Museum), de anonieme dienstbode, rondreizend handelsman en commissionair - stuk voor stuk lieten ze zich vereeuwigen, al dan niet met hun nageslacht. Wie nu naar hun zonder noemenswaardige artistieke pretenties gemaakte foto's kijkt, is geneigd het maar de gewoonste zaak van de wereld te vinden, maar het was, zeker in die eerste jaren, in al zijn natuurgetrouwheid een mirakel.

Het verbazingwekkendst van al hun portretten is hun gelijkenis. De achtergrondjes verschillen eens, evenals attributen - een harp, een boek, een stenen bankje of een nep-fontein - maar de manier waarop geposeerden keken is steeds dezelfde. Zo zie ik eruit, laten ze zien, en het wordt door de fotograaf bevestigd. Wat we hier zien is het fundament van de fotografie.

Behalve voor de portretten geldt dit ook voor de foto's die buiten de studio tot stand kwamen; de stadsgezichten, de foto's van het afbreken van de oude vestingswallen en poorten voor de stadsuitbreiding, van de bouw van de gevangenis aan de Hereweg en de aanleg van het spoor. Ook die zijn in menig opzicht niet gemaakt door de fotografen maar door wie en wat er op staat: door de gevels en de straten, door paard, wagen en vrachtschuit bij het pakhuis, door de voorbijgangers en de tonnen op de kade, door de scharensliep en de degenslikker op de Grote Markt, door het reclamebord dat meldt dat likdoornzalf 'De Egel' razend veel succes heeft. Alles en iedereen staat erop zoals het zich voordeed, en alles is evenveel waard.

Het is bekend: ergens omstreeks de eeuwwisseling raakte de fotografie die kinderlijke argeloosheid kwijt. Ook in Groningen. 'Kunstfotografie' luidt de titel van het hoofdstuk waarmee in de tentoonstelling die verandering wordt aangestipt. Het is een veelzeggende titel: het is fotografie die niet meer vernoemd is naar wat erop staat, maar naar wat het pretendeert te zijn.

A.S. Weinberg heet de fotograaf die in Groningen de nieuwe tijden inluidt. Zijn stillevens met fruit en schilderachtige, gedetailleerde portretten van joodse mannen zijn ontegenzeggelijk oogstrelend. Zelfbewuste, moderne foto's, waarbij je kunt spreken van stijl, vorm en lichtgebruik. Maar in vergelijking met al het voorgaande (zoals ook zijn eigen eveneens aanwezige portretten zoals die van 'Baker Swaak met Cornelia Margaretha Mulder, oud zeven weken') doen ze vooral deftig. Deze foto's zeggen niet langer 'Kijk eens hoe de wereld eruit ziet', maar vooral 'Kijk mij nou'.

Die laatste eigenschap is intussen een onvervreemdbaar onderdeel van de fotografie geworden en tegelijkertijd de reden waarom menig hedendaags fotograaf intens heeft geprobeerd en nog steeds probeert iets van dat neutrale, open kijken terug te vinden. Die blik moest foto's opleveren die 'zichzelf gemaakt lijken te hebben', zoals Hans Aarsman, de bekendste Nederlandse exponent van dit streven, het ooit formuleerde. Echt lukken wilde het niet, zoals je ook als volwassene nauwelijks nog kunt kijken door de ogen van het kind dat je ooit was.

Het mooie van tentoonstellingen als Photographieën en Dynastieën is dat ze laten zien hoe dit verloren kijken er uit zag.

[In: NRC Handelsblad, 15nov1995]