Klapstoeltjes tussen de bomen

[Overzichtsexpositie van André Kertész, in: De Moor, Amsterdam]

Hij fotografeerde het tafereel in 1916 op het platteland, vlak buiten zijn geboortestad Boedapest. Een houten boerenkar staat met zijn voorwielen al op de weg, maar met de achterkant nog op de akker. Voor de kar ligt een wit paard, en een man en een vrouw sjorren voorovergebogen aan het halster. Staat de kar stil omdat het paard is gevallen, of is het paard gevallen omdat de kar stilstaat? En hoelang duurt het eigenlijk voor een gevallen paard weer op zijn benen staat?
André Kertsz (1894-1985) scheepte zijn kijkers graag op met zulke raadseltjes. In Parijs fotografeerde hij in 1928 een groepje scholieren in de Tuilerieën. Ze zitten op fragiele metalen klapstoeltjes tussen de bomen. Op het eerste gezicht is het een prachtige sfeerbeeld, en een gedetailleerde studie van de talloze manieren waarop je op die onmogelijke dingen kunt zitten: onderuit hangend, omgekeerd met de armen over de rugleuning, of rechtop met de voeten aan weerszijden. Maar waarom zitten ze in een cirkel en zo ver ver van elkaar? Waarom zit er eentje in het midden, en loopt een ander weg?
Het zijn slechts twee willekeurige maar representatieve voorbeelden uit het oeuvre van de Hongaars/Amerikaanse fotograaf Kertész, aan wie het Amsterdams Centrum voor Fotografie momenteel een prachtige overzichtentoonstelling wijdt waarvoor terecht drie verdiepingen zijn ingeruimd. De expositie (samengesteld door Robert Gurbo, beheerder van Kertész' nalatenschap) is door Joseph Geraci van de in het Centrum gevestigde Vintage Gallery voor een eenmalige vertoning naar Amsterdam gehaald.
Het grootste nadeel van het werk van Kertész is eigenlijk dat het zoveel navolging heeft gekregen. Zijn kunstenaarsportretten, stillevens en romantische, soms melancholieke straattaferelen waren in de jaren twintig baanbrekend. Nu roepen zijn foto's voortdurend een gevoel van herkenning op, ook aan werk van anderen (Cartier-Bresson, Doisneau, Izis), en dat maakt het soms moeilijk om er onbevangen naar te kijken.
Dat geldt zeker voor de in groten getale aanwezige klassiekers: het kussende paar op de bank in het park, het door de kieren van een schutting naar het circus glurende echtpaar, het atelier en het strenge portret van Mondriaan, de vork op het bord, de naaktfoto's die hij rond 1933 in Parijs maakte met behulp van vervormende spiegels, en veel van de uit hoge vensters gemaakte straatscènes uit Parijs en New York. Sla een willekeurig boek op over Kertész of over de geschiedenis van de moderne fotografie, en ze staan er allemaal in.
Iets nieuws is er daarom op de tentoonstelling niet te vinden. Maar meer dan de afbeeldingen uit welk boek dan ook, gaat van de orginele drukken een betoverende werking uit. Verstild geïsoleerd in lijst en passepartout, komen de helderheid en eenvoud van de foto's optimaal tot hun recht.
De expositie is chronologisch noch geografisch geordend. Er is vooral gekeken naar visuele overeenkomsten waardoor de nadruk ligt op de coherentie van het oevre. Zo hangt een klok uit New York naast een wagenwiel uit Parijs, en een rijtje paraplu's op een beregende straathoek in Tokyo (1968) naast het uitzicht op een straathoek in Long Island (1962). Die indeling past goed bij Kertész', omdat vooral zijn persoonlijke stijl de verschillende foto's tot een geheel maakt. De verschillen tussen de straattaferelen en stillevens uit zijn Parijse periode (1924-1936) en die uit New York leggen het dan ook af tegen de overeenkomsten: rust en intimiteit, oog voor detail en een afgewogen compositie.
Behalve een gevoel van herkenning levert de tentoonstelling ook verassingen op. Zo zijn er de hartveroverende kleine stillevens in kleur die Kertész aan het eind van zijn leven in zijn atelier maakte, met glazen objecten, een bloem in een cognacglas en een fotootje van een vrouwenoog. Op een ervan is de fotograaf te zien, een schimmig figuurtje rondscharrelend in een veel te grote kamer die vol lijkt te staan met herinneringen.
Hoogtepunt van de tentoonstelling is de foto die hij in 1981 tijdens zijn laatste bezoek aan Parijs maakte. Een bril, een waterkan en een asbak in de vorm van een glazen hart, gerangschikt op een tafel voor een hotelraam. Het tafeloppervlak spiegelt, net als de straat die door het smeedwerk voor het raam nog net te zien is. Dat uitzicht suggereert alle foto's die hij ooit uit dergelijke ramen maakte, zoals ook de tafel alle stillevens in herinnering roept. Het is een foto van niks eigenlijk, maar in alle stilte de ultieme samenvatting van een oeuvre. [in: NRC Handelsblad, 3dec1994]