Ondergrondse kolonisten

[Over: Margaret Morton, Der Tunnel]

David werkt in een bloemenwinkel en als koerier voor een wedkantoor, wonen doet hij in dit zelfgetimmerd kot in een afgedankte tunnel van de New Yorkse ondergrondse. Veel bezittingen heeft hij er niet uit vrees voor brandstichting. En omdat levensmiddelen gejat kunnen worden, eet hij dagelijks in cafés.

David is één van de twaalf ondergrondse daklozen die door Margaret Morton, fotograaf en docent aan de Cooper Union School of Art in New York, worden geportretteerd in haar boek Der Tunnel. Eigenlijk is het woord 'dakloze' op hen niet echt van toepassing, want als er één ding duidelijk wordt uit de gesprekken die Morton in de loop der jaren voerde dan is het wel dat ze ondanks de gebruikelijke ingrediënten van een mislukt leven (drank, drugs, werkloosheid, gevangenis) toch uiterst tevreden zijn met hun eigen wereldje.

In nissen, opslagruimtes en tussen pilaren hebben ze met bescheiden middelen als sloophout, plastic, winkelkarretjes en oude tapijten hun onderdak gebouwd. Enkelen hebben zelfs de beschikking over een televisie. Al zijn er ook die met weinig meer dan een oude matras en een slaapzak genoegen nemen, zoals blijkt uit de verfomfaaide hopen die na enig turen te ontdekken zijn tussen het puin op de eveneens in het boek opgenomen tunnel-interieurs.

David c.s. maken deel uit van een gemeenschap die gemiddeld zo'n vijftig mensen omvat en die in 1991 werd ontdekt door onderhoudswerkers. Enkele bewoners bleken er al zo'n twintig jaar de duisternis en de kou te trotseren. Ze vormen niet de enige ondergrondse kolonie in New York, maar hun 'succes' heeft de autoriteiten wel wakker geschud, schrijft Morton.

Dus worden de toegangen tot de tunnels stuk voor stuk dichtgemetseld. Dus moeten de bewoners maar verdwijnen, de straat weer op. Kennelijk is er niks ergers dan een onzichtbare dakloze. [NRC Handelsblad, 4mei1996]