Onheilspellend oeuvre

[Tentoonstelling: Bill Brandt, Photographs, Nederlands Foto Instituut, Rotterdam]

Na bijna 300 foto's weet je één ding zeker: Bill Brandt beheerste het zwart als geen ander. Niet die zwoele duisternis van Brassaï, laat staan de speelse romantiek van Doisneau, maar een peilloos en spookachtig zwart, op het troosteloze af. Of hij nu een vrouw naakt in een leeg, 18de-eeuws huis liet poseren, Francis Bacon wandelend op Primrose Hill fotografeerde of zijn oog richtte op het industrielandschap van Halifax, telkens weer lijkt het resultaat gemaakt te zijn op de dag van het laatste oordeel. Regelmatig kun je, kijkend naar Brandts omvangrijke overzichtstentoonstelling in het Nederlands Foto Instituut, een huivering dan ook niet onderdrukken.

Brandt (1904-1983) had al een hele loopbaan achter de rug als documentair fotograaf (voor geïllustreerde tijdschriften als Picture Post en Lilliput) en portrettist (Harpers Bazaar) toen hij in het midden van de jaren zestig als 'kunstenaar' werd ontdekt. Niet alleen kwamen toen zijn twee prachtige boeken uit de jaren dertig (The English at Home en A Night in London) weer boven tafel, het maakte ook dat hij zijn eigen oeuvre zeer selectief begon door te spitten op zoek naar foto's die het best pasten bij zijn nieuwe status.

Brandts naam raakte zo verbonden aan enkele foto's die, ontdaan van hun oorspronkelijke context, de suggestie wekten dat ze het in één adem gemaakt waren: de opnames uit nachtelijk London, het dagelijks leven in de bedompte krotten van het East End, een handjevol landschappen en portretten en natuurlijk de abstracte, optisch vervormde naakststudies uit Perspective of Nudes, het boek dat in 1961 zijn 'herontdekking' zou inluiden.

De grote verdienste van de door de Engelse fotohistoricus Ian Jeffrey samengestelde expositie Bill Brandt, Photographs 1928-1983, is dat daarin het oeuvre weer in volle omvang wordt hersteld. Met een stofkam ging Jeffrey door archieven en collecties, wat zijn tentoonstelling mede door het over het algemeen kleine formaat van de foto's (zowel vintage prints als uitstekend verzorgde moderne drukken) een nogal studieus karakter geeft.

Hoewel Jeffrey in zijn streven naar volledigheid hier en daar wel erg ver gaat - Brandts opnamen van door de Duitse bombardementen bedreigde historische gebouwen bijvoorbeeld zijn allesbehalve opzienbarend te noemen -, laat hij overtuigend zien hoe indrukwekkend consistent Brandts visie gedurende zijn hele loopbaan is geweest. Dit geldt niet alleen voor de heersende duisternis, maar ook voor de nauw daarmee verweven dromerige, surrealistische sfeer.

Met name dit laatste aspect, terug te voeren op de tijd die Brandt aan het eind van de jaren twintig doorbracht in Parijs waar hij André Breton ontmoette en enkele maanden als een assistent van Man Ray mocht fungeren, wordt door Jeffrey sterk beklemtoond. Niet voor niets opent hij zijn presentatie met een op het eerste gezicht weinig typerende sequentie van zeven foto's getiteld Nightwalk, a dream phantasy in photographs (1941). De eerste en laatste foto van deze serie tonen een slapende vrouw en in de tussenliggende afbeeldingen zie je haar een spookachtig gebouw binnentreden waaruit ze wordt verjaagd door een man met een hoge hoed. Ze stort neer in het trappenhuis om even later als een vage spookverschijning weer op te duiken tussen de struiken. Het zijn foto's die ogenschijnlijk realisme paren aan een grote suggestieve kracht.

Het was in dit samenspel dat Brandt op zijn best was, zo laat Jeffrey zien. Het zit niet alleen in zijn vroegste foto's, zoals die van een theatraal knielende bedelaar in Barcelona, maar ook in de even onheilspellende als mooie naaktfoto's die hij aan het eind van de jaren veertig maakte. Zelfs het journalistieke werk uit de jaren dertig blijkt er bij nader inzien van vergeven. In The Crooked Billet staat een man met ontbloot bovenlijf vol tatoeages bier te hijsen en in Halifax lijken de spelende kinderen langs de tot zwarte contouren teruggebrachte fabrieken te zweven. Het zijn beklemmende beelden die zo aan zijn Nightwalk toegevoegd hadden kunnen worden.

Dat geldt al evenzeer voor de portretten van schrijvers en beeldende kunstenaars die hij in de jaren vijftig en zestig maakte. Een jonge Graham Greene, slechts de helft van zijn gezicht verlicht, tegen een achtergrond die lijkt te bestaan uit ramen en gevels maar die zich, hoe lang je ook blijft kijken, niet laat ontrafelen; Rene Margritte met bolhoed, poserend in een deuropening, met een prent van zijn beroemde schilderij van de man met de bolhoed en de appel.

'Raadselachtig' noemde Brandt die portretten ooit, het woord dat André Breton gebruikte voor een geslaagd portret. Maar het is toepasselijk voor zijn hele oeuvre. Zeker ook voor het zelfportret dat hij in 1966 maakte op het strand van East Sussex. Je ziet een stijve, wat timide ogende man in een wit overhemd en een donkere blazer, die zichzelf fotografeerde in een spiegel, waardoor het lijkt alsof er een verloren fotoootje tussen de kiezelstenen is gewaaid. [NRC Handelsblad, 4mrt1996]