Verbazende exercities van whizzkids

[Tentoonstelling: Digital Territories, Nederlands Foto Instituut en V2, Rotterdam]

Global Interior Project noemde de Japanner Masaki Fujihata zijn drie verspreid opgestelde kubussen met tv-scherm. Met behulp van een trackball kun je je daarop door een aantal elektronisch geconstrueerde en onderling verbonden ruimtes verplaatsen. Ook de projecties zijn onderling met elkaar verbonden, zodat de bezoekers van het 'virtuele gebouw' elkaar tegen kunnen komen. Dankzij een miniscuul cameraatje in elk van de kubussen kunnen ze elkaar zien en een gesprek voeren. Dat is ingenieus.

De Amerikaanse Jill Scott tovert op computer- en videoschermen acht vrouwen tevoorschijn, levend in verschillende periodes van deze eeuw. Als je op het computerscherm een oplichtend voorwerp aanraakt, vertellen ze op het videoscherm het bijbehorende verhaal. Ook heeft Scott opengeslagen koffertjes gemaakt met voorwerpen die op hun beurt weer een anekdote opleveren als je ze aanraakt met een aan de computer verbonden sleutel. Dat is leuk.

Op het warmwaterbed van Daniela Plewe mag je een handvol steekwoorden aan een computer opgeven die er vervolgens mee aan het associëren slaat. Maar dat werkt niet; schuld van het toetsenbord zal later blijken.

De moderne multimedia-kunstenaar is een whizzkid, zo blijkt uit de tentoonstelling 'Digital Territories', te zien in de voor de gelegenheid gecombineerde ruimtes van het Nederlands Foto Instituut en V2 Organisatie voor kunst en (media)technologie. De tentoonstelling vindt gelijktijdig plaats met het Dutch Electronic Arts Festival, dat weer deel uitmaakt van het internationale R96 kunstfestival.

De verhouding tussen de virtuele gemeenschappen in de elektronische netwerken en de gemeenschappen in de echte stad 'en de mensbeelden die met die ontwikkelingen samenhangen', daarover zou het allemaal moeten gaan. Maar dat abstractieniveau wordt nergens bereikt. In de praktijk blijft 'Digital Territories', mede georganiseerd door ex-Perspektiefdirecteur Bas Vroege die sinds jaar en dag een warm pleitbezorger is van de visuele avant-garde, gewoon een uitstalkast van verbazende, technologische exercities.

Wat daarin in de eerste plaats opvalt is, dat het zo hoog geprezen realiteitsgehalte van al die virtualiteit nog altijd danig tegenvalt. Want in de filmpjes wordt bedroevend geacteerd, de voorgeschotelde vormen zijn tamelijk knullig en de verhaaltjes uiterst mager. Niet alleen beide benen maar ook het hoofd blijven derhalve waar ze zijn: in de voor de gelegenheid claustrofobisch verduisterde zalen van NFi en V2.

Misschien is het wel omdat er vooralsnog zoveel techniek tussen zit: trackballs, muizen, toetsenborden of, zoals bij de installatie 'Sense:less' van het Noorse collectief Cortex, een pak ('datasuit') met knellende banden en een soort helm met beeldscherm en koptelefoon.

Met de klassieke foto (een plat ding, dat niet beweegt en niet tegen je praat) heeft het weinig van doen. Al is ook die op Digital Territories aanwezig, in de vorm van een drietal portretten van Keith Cottingham (VS). Maar schijn bedriegt: zijn Fictitious Portraits blijken digitaal te zijn samengesteld uit zelfportretten en anatomische tekeningen uit de tijd van vóór de fotografie.

Cottinghams gemanipuleerde klonen (ze ogen weliswaar nogal afgestoft en onnatuurlijk, maar hun afbeeldingen zijn zo knap dat ze geen enkel uitsluitsel bieden over hun feitelijke bestaan) zijn de enige tentoongestelde werken die direct verwijzen naar de discussies die de nieuwe digitale technieken binnen de fotografie hebben losgemaakt. Is dat wat er zo echt uitziet ook wérkelijk echt? Hoe controleerbaar zijn de beelden die worden verspreid via de anonieme netwerken?

Daaraan zou afgelopen zaterdag in Lantaren/Het Venster een internationaal debat worden gewijd. Zou, want het werd weinig meer dan een presentatie van wat enkele winkeliers op het internet te bieden hebben. Pionier Pedro Meyer toonde zijn virtuele galerie annex tijdschrift ZoneZero (naar eigen zeggen dagelijks geraadpleegd door 15.000 mensen); Moskoviet Alexei Shulgin, redacteur van de eerste Russische kunst- en fotografiesite, legde een link met de thuisbasis en toonde vooral wellustig vrouwelijk naakt; Michael Gibbs zapte door zijn Why Not Sneeze 'webzine'. Sites en links en handigheidjes dus; en precies datgene waarover het allemaal niet moest gaan. De enige die zich hier enigzins aan wist te onttrekken was de Amerikaanse theoreticus en publicist Timothy Druckrey. Hij gaf 'de fotografie' maar weer eens op haar duvel vanwege haar o, zo bruikbare suggestiviteit. (Dat ook de taal uiterst bedreven is in halve waarheden en hele leugens lijkt menig fotocriticaster nog altijd te ontgaan.) Ter illustratie toonde hij Robert Capa's legendarische vallende soldaat uit de Spaanse Burgeroorlog. Dood of niet dood? Waar of niet waar?

Als er iets opvallend was aan zijn uiteenzetting dan was het wel dat het zo'n overbekend verhaal was. Uit de dagen van de sociale fotografie bijvoorbeeld, een jaar of twintig geleden, toen foto's nog op hun inhoudelijke (lees: politieke) lading werden geanalyseerd; toen Roland Barthes, Susan Sontag en John Berger nog behoorden tot de bagage van ieder nadenkend fotograaf.

Hun benadering (cq. de fotografie die ze opleverde) is in de artistieke emancipatie die de fotografie de afgelopen jaren ten deel is gevallen, afgedaan als clichématig en achterhaald, maar zou de komende jaren zowel de digitale fotograaf als de kritische internet-gebruiker wel eens meer kunnen opleveren dan de schappen van alle feitelijke en virtuele elektronica-winkels bij elkaar. Maar of dat ook zal gebeuren is nog maar de vraag. Tenslotte doet de vooruitgang het ook in de fotografie het liefst zonder geschiedenis. [NRC Handelsblad, 24sep1996]