Verslag van de verbijstering

[Over Humanity and inhumanity. The photographic journey of George Rodger.

De Engelse fotograaf George Rodger werd bekend met de aangrijpende foto's die hij als correspondent voor het Amerikaanse blad Life maakte in Bergen Belsen. Daarna ontliep hij stelselmatig iedere vorm van conflict en legde zich toe op dweperige foto's vol strijklicht en vriendelijke blikken, waarmee hij zichzelf uit de markt prees.

De rolverdeling was duidelijk: Capa was de razende reporter en Cartier-Bresson de bedachtzame artiest. Getweeën vormden de twee fotografen de staalkaart van het fotoagentschap Magnum. De rest van de club volgde: 'Chim' Seymour, Werner Bischof, Ernst Haas - het waren goede fotografen, maar een uitgesproken karakter hadden ze niet.

Datzelfde geldt voor George Rodger, de Engelse oorlogsfotograaf die samen met met Capa, Cartier-Bresson en Seymour in 1947 het fameuze fotografencollectief oprichtte. Je komt zijn naam zelden tegen als het gaat over die begindagen, en in het monumentale Magnum-overzicht In Our Time (1989) is hij maar met vijf foto's (van de driehonderd) vertegenwoordigd. Wat is er toch met het werk van de inmiddels 86-jarige George Rodger?
Het klinkt wrang, maar hij heeft één ding tegen: hij bleef in leven. Capa, Seymour en Bischof kwamen om tijdens hun werk, en al scheelde het ook in Rodgers geval soms maar een haar, het voorkwam wel dat zijn werk als fotojournalist dezelfde heroïsche proporties kreeg toegedicht als dat van zijn minder fortuinlijke collega's.
Als verklaring gaat dat natuurlijk voorbij aan zowel de persoon van Rodger als zijn oeuvre. Het gaat ook voorbij aan het feit dat hij tijdens het begin van zijn carrière wel degelijk een status opbouwde die vergelijkbaar is met die van bijvoorbeeld Capa. Capa mag dan in tegenstelling tot Rodger een aantal ikonen op zijn naam hebben staan (de vallende soldaat in de Spaanse burgeroorlog, de landing op Omaha Beach), Rodgers oorlogsfotografie is zeer consistent en fotografisch eigenlijk van een hoger gehalte.
Het lijvige Humanity and Inhumanity waarin Rodgers oeuvre nu definitief is samengevat, werpt licht op de oorzaken van die op het eerste gezicht merkwaardige ontwikkeling. Een brandend verlangen om fotograaf te worden heeft hij nooit gekend, schrijft hij in het voorwoord op zijn boek. In zijn jeugd blonk hij slechts uit in paardrijden en schieten. Op zijn achttiende monsterde hij aan bij de koopvaardij, twee jaar later raakte hij verzeild in Amerika om twaalf ambachten en dertien ongelukken later weer terug te keren naar Engeland. Het enige wapenfeit al die tijd was de publikatie van een verhaal over zijn belevenissen in Azië, waarbij dermate abominabele illustraties verschenen dat hij besloot dat hij dát beter zou moeten kunnen. Hij schafte zich een camera aan en begon links en rechts te experimenteren met stillevens, portretten en straattaferelen.
Na zijn terugkeer in Engeland in 1936 werkte hij enige tijd voor The Listener, de geïllustreerde radiobode van de BBC, en fotografeerde society-feestjes voor fotoagentschap Black Star. Hij had alle hoop op succes eigenlijk al opgegeven toen de oorlog uitbrak. Hij solliciteerde als boordschutter bij de RAF maar werd afgewezen vanwege zijn 'beschermde beroep'.
De impasse werd doorbroken toen het Amerikaanse blad Life hem vroeg om oorlogscorrespondent te worden. Met zijn anekdotische maar esthetische foto's van London tijdens de Blitz - waaronder het hilarische beeld van twee keurige civil servants die met hun helmen op een kopje thee drinken temidden van al het rumoer - vestigde hij direct de aandacht op zich.
Eind 1940 begon Rodger aan een reis die hem in twee jaar tijd kriskras door Afrika zou voeren: Kameroen, Tsjaad, Libië, Jordanië, Ethiopië en Egypte. Als hij nu zijn herinneringen ophaalt leest het als een jongensboek. Hij reisde bijna 120.000 kilometer, zo becijferde Life, dat in 1942, toen hij even thuis mocht komen om te trouwen en een vast dienstverband te ondertekenen, een vrijwel complete uitgave vulde met zijn foto's.
Kort daarna vertrok Rodger opnieuw, en nu reisde hij met de optrekkende geallieerden mee naar het noorden. Hij fotografeerde de bevrijding van Parijs en van Brussel, en was aanwezig bij het ondertekenen van de Duitse capitulatie in Lüneburg. En daar, op dat laatste traject in Bergen Belsen, ging het mis. Hij arriveerde er als een van de eersten, en begon te fotograferen: kuilen vol lijken, gruwelijke wonden, uitgemergelde overlevenden. Hij portretteerde de bewakers, vooral vrouwen, waarvan de jongste twintig was en de oudste 25. Vroeger waren ze fabrieksarbeidster of huishoudster, noteerde hij onder de foto's - iets anders om zijn verbijstering mee aan te geven heeft hij niet. De pagina's met deze foto's zijn de enige in het boek met een zwart fond, en de betekenis daarvan kan niemand ontgaan.
Als mede-oprichter van Magnum deed Rodger in 1947 mee aan de verdeling van de wereld: Cartier-Bresson nam India, Seymour deed Europa en Capa was de razende reporter. Zelf nam Rodger Afrika en het Midden-Oosten, daar was hij tenslotte bekend. Hij reisde door Tanzania, Oeganda en Kenia, bezocht Albert Schweitzer in Gabon. En in Zuid-Soedan maakte hij de foto's van de Nuba-worstelaars die nog altijd zijn bekendste zijn. Magnum Opus geeft hij als titel aan het uitvoerige hoofdstuk over deze reis, daarmee geen enkele twijfel latend over de waarde die ze voor hem hebben. Maar op een cruciaal punt verschillen ze van het werk dat hij vóór Bergen Belsen maakte: hij ontloopt stelselmatig iedere vorm van conflict.
Terwijl om hem heen het dekolonisatieproces zich voltrekt, fotografeert Rodger het vreedzame dagelijks leven: een moeder met haar kind op de arm, het dorsen van het graan, de rituele feesten. Als in Kenia de Mau Mau zich roert, richt hij zich niet op de confrontatie ter plekke maar doet hooguit verslag van de rechtszaken die ervan komen. Zoals ook niet hij maar Seymour vooraan staat als in Palestina de bom barst.
Rodger had altijd al een scherp oog voor de randverschijnselen en de details, nu wordt dat de kern van zijn werk. Hij maakt prachtige, soms bijna dweperige foto's vol strijklicht en vriendelijke blikken, en het kan bijna niet anders of hij moet zich met deze manier van werken uit de markt hebben geprezen, zeker als lid van een foto-agentschap dat zo druk bezig was zichzelf te bewijzen. Daar komt bij dat zijn naoorlogse manier van fotograferen het best tot zijn recht komt in de vorm van het beeldverhaal, terwijl de grote geïllustreerde tijdschriften die dergelijk verhalen plaatsten in de loop van de jaren vijftig stuk voor stuk het loodje legden.
Aan het eind van de jaren vijftig trekt Rodger zich terug op het Engelse platteland. Hij werkt nog wat voor National Geographic in Haïti, Jamaica en het Midden-Oosten, maar achteraf blijkt niet meer dan een handjevol foto's het bewaren waard. Wel maakt hij maakt nog wat indrukwekkend verstilde foto's van Churchills begrafenis.
In 1979, eenenzeventig jaar oud, keert hij nog eens terug in Afrika, maar de stammen die hij twintig jaar eerder fotografeerde, mag hij niet meer bezoeken. Dat zou maar onrust brengen, vinden de autoriteiten, en hij is te oud en te moe om de obstakels te omzeilen. Rodger moet zich ter plekke hebben gerealiseerd dat de wereld nog ingrijpender was veranderd dan hijzelf. [in: NRC Handelsblad, 6jan1995]