Alledaagse drama

[Over Bengt van Loosdrecht (foto's) en Koert Lindijer (tekst): Terug naar Rwanda]

Nadat op 6 april 1994 president Juvénal Hayarimana bij een aanslag om het leven was gekomen, vonden in Rwanda binnen enkele weken naar schatting één miljoen mensen de dood in wat ongetwijfeld de grootste Afrikaanse genocide van deze eeuw zal blijken. Ze werden afgeslacht met hakmessen, stenen, knuppels en met de blote hand. Dit was vanaf 1990 systematisch voorbereid door Hutu-extremisten in regering en strijdkrachten in een poging het door Tutsi's gedomineerde Rwandees Patriottisch Front (RPF) zijn aandeel in de macht te onthouden.

Beelden van de nasleep van de gebeurtenissen gingen de wereld over, zoals van de hoog opgetaste stapels verminkte lijken en van de mensonterende omstandigheden in de vluchtelingenkampen. James Nachtwey's winnende World Press Photo van het geteisterde gezicht van een jonge Hutu werd beroemd evenals Gilles Peress' bikkelharde fotojournalistiek, nog te zien tot en met 6 juli in het Nederlands Foto Instituut in Rotterdam.

Hiermee vergeleken zijn de beelden van de Nederlandse fotograaf Bengt van Loosdrecht uit 1994 en 1995 bescheiden te noemen. Ze verschenen deze week in het boek Terug naar Rwanda van Koert Lindijer, de Afrika-correspondent van deze krant die afgelopen woensdag de Dick Scherpenzeel-prijs ontving voor zijn verslagen en reportages over de gebeurtenissen in het Grote Meren-gebied.

Van Loosdrecht studeerde aan de Ecole Nationale de la Photographie in Arles, maar is werkzaam als diplomaat. In het voorjaar van 1994 zette hij de diplomatieke post in Kigali op en inmiddels is hij werkzaam op de ambassade in New Delhi. Zijn foto's bezitten niet het mokerachtige effect van die van Nachtwey of Perress en zijn ook anderszins visueel niet bijzonder. Een paar ginnegappende kindergezichten door de scheuren in hun groene plastic vluchtelingenonderkomen - veel verder gaat Van Loosdrecht niet in zijn visuele effectbejag. Er zit maar weinig fotografie tussen datgene wat zich voor zijn lens bevond en dat wat er nu te zien is. Het zal ongetwijfeld te maken hebben met een persoonlijke terughoudendheid, maar de volstrekte alledaagsheid van zijn foto's heeft tegen de achtergrond van de gebeurtenissen een onmiskenbaar sinistere uitwerking: ze leggen de nadruk op datgene wat niet getoond kan worden.

De toon voor dat bijna surrealistische effect wordt al gezet in het voorwoord waarin van Van Loosdrecht verslag doet van een gesprek dat hij voerde met een Nederlandse soldaat in dienst van de VN-vredesmacht Unamir. Het verhaal gaat over een lijk dat dagenlang op straat lag in Kigali, aangevreten door de honden: 'Naarmate de dagen verstreken zwol de dode steeds verder op en werd hij steeds lichter. Hij begon te zweven. De ene dag lag hij midden op de weg, dan weer links, dan weer rechts.'

En al bevat het boek enkele foto's van in lange rijen opgestelde schedels en van gedeformeerde hompen waarin zonder al te veel morbide verbeelding een menselijk overblijfsel valt te herkennen, het zwevende lijk komt er niet in voor. Maar het hangt boven alles wat Van Loosdrecht wel laat zien: de overlevenden in het oogverblindend mooie landschap, de puinhopen in de vluchtelingenkampen, de overvolle gevangenissen, het bezoek van secretaris general Boutros Ghali, de eerste herdenkingsbijeenkomsten en herbegrafenissen, de drie kersverse opsporingsambenaren met hun zojuist ontvangen diploma's, en de enkele flarden dagelijks leven: een huwelijksceremonie, het slachten van een geit, lachende kinderen op de markt van Rwamagana.

Zoals het ook onvermijdelijk opduikt in de bijdrage van Lindijer die in hoofdlijnen de ontwikkeling en de nasleep beschrijft van de georganiseerde massamoord. Hij schetst de woede en de onvrede onder de Rwandese bevolking, de pogingen van het RPF omde haat in toom te houden, de trage willekeur van de rechtsgang, het gebrek aan daadkrachtige westerse hulp. Er vallen woorden als psychologische rehabilitatie en nationale therapie - even begrijpelijk als onvoorstelbaar.

'Ik zou wensen dat de dood hier enkele jaren kan worden afgeschaft', tekende Lindijer in 1995 op uit de mond van een vrouw. Ze zag nog dagelijks in een flits mensen op straat lopen die al maanden dood waren. En er is geen enkele reden om aan te nemen dat dat is veranderd. Ruim drie jaar na de genocide hangt in Rwanda op sommige plaatsen nog altijd de geur van ontbindende lijken. [NRC Handelsblad, 20jun1997]