Bezuinigen op Prentenkabinet is uit den boze

Een van de redenen voor de wankele status van de fotografie in Nederland is ongetwijfeld het gebrek aan academische aandacht voor het medium. Niet alleen in vergelijking met Amerika, maar ook met landen als Frankrijk, Duitsland en Engeland wordt hier bedroevend weinig onderzoek verricht naar fotografen, oeuvres en ontwikkelingen.

Alleen al om deze reden is het onderzoek dat het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Leiden momenteel laat verrichten door het Instituut Collectie Nederland (ICN) naar de mogelijkheden om de collecties van haar Prentenkabinet af te stoten, uiterst ongelukkig te noemen.

Het Prentenkabinet is met haar 13.000 tekeningen en circa 100.000 prenten niet alleen de enige onbeperkt toegankelijke universitaire kunstcollectie in Nederland en alleen daarom al van onschatbaar belang voor het kunstonderwijs en -onderzoek in ons land, haar 100.000 foto's, negatieven, albums en werkboeken omvattende fotografiecollectie biedt een uniek overzicht van de ontwikkeling van de Nederlandse fotografie: vanaf het vroege begin in de jaren veertig van de vorige eeuw tot de hedendaagse stromingen.

Het Prentenkabinet was de eerste instelling die in het begin van de jaren vijftig gericht fotografie begon te verzamelen, en het is haar collectie die sinds 1984 aan de basis ligt van het Lexicon Geschiedenis van de Nederlandse fotografie - nog altijd het enige standaardwerk over het onderwerp.

De collectie en de aan haar verbonden deskundigheid spelen daarmee een cruciale rol in de terecht groeiende aandacht voor het Nederlandse fotografische erfgoed en in de aktiviteiten van aanverwante instellingen als het Nederlands Fotorestauratie Atelier, het Nederlands Fotogenootschap en de fotoafdeling van het Rijksmuseum.

Weliswaar heeft het College zich nog niet duidelijk uitgesproken over haar bedoelingen, maar de aard van de onderzoeksvragen die ze het ICN heeft meegegeven doet het ergste vrezen: Is voor het onderwijs van de opleiding Kunstgeschiedenis nodig dat studenten originele exemplaren van kunstobjecten bezichtigen/bestuderen; [...]; welke collectie-onderdelen kunnen eventueel worden verkocht, resp. in bruikleen worden gegeven of geschonken? Het zijn niet alleen vragen die allerminst getuigen van inzicht in het eigen bezit en achting voor het vak kunstgeschiedenis, ze weerspiegelen in hun formulering ook de onderliggende wens van het College de collecties af te stoten.

Zonder te willen twijfelen aan de noodzaak van de bezuinigingen die het College als motivatie voor het onderzoek aanvoert, kan ik de achterliggende wens niet anders dan als misplaatste schraapzucht karakteriseren. De opbrengst van eventuele verkoop, bruikleengeving of schenking van de collectie-onderdelen en de verkoop van het pand bedraagt hooguit enkele miljoenen guldens.

Aan het eind van het boekjaar zullen ze geruisloos verdampt blijken in het financiële zwarte gat en in geen verhouding blijken te staan tot het verlies - zeker voor een universiteit die haar eigen meerjaren-beleidsnota de titel Koersen op Kwaliteit meegeeft.

Leiden wil in haar strijd om de student op ieder studieterrein meerwaarde bieden - maar juist waar zij dat bij uitstek kan, laat ze het afweten.

Het ICN moet nu getalsmatig vaststellen welke collectie-onderdelen hoe vaak gebruikt worden, en zal al doende bijvoorbeeld vastellen dat er het afgelopen jaar slechts één werkgroep fotografie heeft plaatsgevonden en dat er momenteel maar één iemand afstudeert op de fotografie. Dat is weinig te noemen, maar ook veel - zowel binnen de Nederlandse context als die van een instelling die, met de vakgroep Kunstgeschiedenis waarvan ze deel uitmaakt, in de opeenvolgende bezuinigingsrondes van de afgelopen jaren stelselmatig is uitgekleed met als toppunt de omscholing (in 1994) van de enige fulltime-docent fotografie tot kunstnijverheidsspecialist.

In plaats van af te kappen en af te schaffen, zouden dergelijke (reeds bekende) cijfers voor het College aanleiding moeten zijn juist extra te investeren om de meerwaarde van de collectie van het Prentenkabinet optimaal te kunnen benutten.

Om te beginnen - maar niet meer dan dat - zou ze daarbij gebruik kunnen maken van de 12 miljoen gulden plus het door de Mondriaan Stichting te beheren stimuleringsfonds die staatssecretaris Nuis in februari van dit jaar aan de vier klassieke universiteiten (naast Leiden die van Amsterdam, Groningen, Utrecht) beschikbaar stelde voor het onderhoud van hun wetenschappelijke collecties. [NRC Handelsblad, Opinie, 1jul1997]