Een paar geweldfoto's is voldoende

Ad van Denderen fotografeerde de afgelopen vier jaar in Israel de confrontaties tussen de Hamas, de islamitische Jihad en de joodse kolonisten. Onlangs verschenen de foto's in boekvorm, in het Stedelijk Museum (Amsterdam) hangt zijn tentoonstelling. "Iedereen in dit conflict heeft wel ergens gelijk."

AMSTERDAM, 25 JUNI. Ad van Denderen heeft nog nooit een goede tentoonstelling gemaakt, vindt hij zelf: Aan de wand oogt het al gauw plat en willekeurig. Je kunt er zo langswandelen. Kijk: ruzie en ellende. In boeken en tijdschriften als Vrij Nederland waarin hij regelmatig publiceert, komen zijn foto's veel beter tot hun recht. Je hebt pagina's waarop je tegenstellingen kunt laten zien en verbanden kunt leggen. Al bladerend spring je van de ene situatie in de andere. Dat verrast omdat niet alles al in één oogopslag is gezien.

Vandaar dat hij het in zijn tentoonstelling die is te zien in het Stedelijk Museum eens anders doet en zowel dia's als foto's toont. De dia's worden groot geprojecteerd en moeten je het verhaal inzuigen. De foto's zijn klein, om je te dwingen van dichtbij nog eens beter te kijken. Maar de twijfel blijft. Het probleem is natuurlijk ook dat je na vier jaar blind raakt voor je eigen foto's. Staat er wel op wat ik denk dat erop staat?

Op de werktafel in zijn Amsterdamse grachtenwoning ligt een proefdruk van het boek Peace in the Holy Land, opengeslagen op de dubbele pagina waarop een zwarte Israelische soldaat toekijkt hoe een vrijgelaten Palestijnse politieke gevangene wordt omhelsd door een familielid. Haarscherp registreerde Van Denderen de misprijzende blik in de ogen van de soldaat die de afstand tussen beide partijen omgekeerd evenredig maakt aan hun lijfelijke nabijheid. Dezelfde foto was recent ook te zien tijdens het fotofestival van Naarden, waar hij verdronk in de groepstentoonstelling Erfgenamen van de 20ste eeuw. Maar hier in het boek werkt het weer, tot en met de vouw die precies tussen de beide partijen invalt en zo de kloof benadrukt.

Acht keer verbleef freelancer Van Denderen (1943) de afgelopen jaren in Israel, de Westelijke Jordaanoever en de Gaza-strook, telkens voor ongeveer een maand. Hij fotografeerde er Palestijnse trekarbeiders op weg naar hun werk in Israel, joodse kolonisten tijdens symbolische landbezettingen, het dagelijks leven in de Palestijnse kampen en de al even dagelijkse confrontaties met het Israelische leger. Het ging prima, alle partijen zijn behoorlijk toegankelijk. Een botweg nee heeft hij nooit gehoord en slechts één keer is er gericht op hem geschoten. Het is ook een kwestie van vertrouwen, zegt hij. Ik ging regelmatig terug naar dezelfde plekken, praatte met mensen, logeerde er bij lokale politici. Zo creëer je een speelruimte die een haastige fotojournalist niet heeft.

Het project begon met een opdracht van de Anna Cornelisstichting, die hem in de gelegenheid wilde stellen een jaar lang onbezorgd te kunnen fotograferen. Het onderwerp koos hij zelf: Ik heb er eind jaren zestig enkele maanden gewoond, en nadien de ontwikkelingen gevolgd. Maar tijd en geld ontbraken om terug te gaan. De opdracht was een goede gelegenheid.

Het ene jaar werden uiteindelijk vier jaar, mede dankzij Vrij Nederland, de Mondriaan Stichting en de 10.000 gulden die hij vorig jaar van het International Center for Photography in New York ontving als runner up in de W. Eugene Smith Award voor humanistische fotografie. Ondanks zijn voorkennis merkte Van Denderen al na zijn eerste bezoek dat het te hoog gegrepen was de Israelisch-Palestijnse verhoudingen in een jaar te willen fotograferen. De geschiedenis speelt een fundamentele rol, elk detail ligt gevoelig. Dat maakt het moeilijk de problemen te visualiseren, ook al omdat je hier niet zomaar een standpunt kunt innemen. Iedereen in dit conflict heeft immers wel ergens gelijk. Waar moet je als fotograaf dan gaan staan?

Om zich houvast te geven beperkte hij zich daarom tot de tegenstellingen tussen de Hamas, de Islamitische Jihad en de extremistische kolonisten. Daarmee doet hij zowel Israel als de Palestijnen tekort, realiseert hij zich. Het leven kan er ook daar heel anders uitzien. Maar ieder streven naar volledigheid zou niet meer dan suggestief geweest zijn.

Ondanks het explosieve karakter van zijn onderwerp bevat zijn boek relatief weinig harde confrontaties. Hij was er ook niet op gericht, zegt hij. Eenmaal thuis had hij bij het lezen van de krant soms het gevoel van alles te missen, maar achteraf constateerde hij telkens weer dat die journalistieke hebberigheid ongegrond was. Het gaat niet om de situaties maar om het patroon waarin ze passen. Een paar geweldsfoto's is voldoende om die kant van het conflict te laten zien, meer voegt niets toe. De emotionele reacties na een bomaanslag, de stoïcijnse gezichten van de Vrede Nu-activisten, een jongetje zwaaiend met een veel te grote kalasjnikov tijdens de massale herdenkingsdienst voor Hamas-bommenmaker Ayas (januari 1996) - het is telkens niet zozeer de gebeurtenis die telt als wel de symboliek.

Behalve feiten en symbolen bevatten Van Denderens foto's regelmatig ook hartveroverende details: een straat in Gaza-stad waar vier mannen zich buigen over een rioolput waaruit nog net de hand van een vijfde steekt; het bijbelse licht op de gezichten bij een wegversperring; het geknepen mondje en de stijfjes aan een tasje houvast zoekende handen van Hannah Ashrawi terwijl haar auto wordt omstuwd door een enthousiaste menigte. Het zijn terloopse subtiliteiten die alleen zijn weggelegd voor een fotograaf die scherp en geduldig kan kijken.

Ook de laatste foto in zijn boek, gemaakt op het strand bij de nederzetting Ashlim, bevat een dergelijk detail: het Israelisch speelgoedvlaggetje in handen van een klein meisje. Haar moeder is aan het pootjebaden, de vader kijkt toe met een mitrailleur over zijn schouder. Van Denderen, zonder een spoor van ironie: Peace in the Holy Land. Maar zij zullen hun hele leven met dat geweer moeten blijven rondlopen. [NRC Handelsblad, 25jun1997]