Fotografen zwijgen landerig tijdens debat

AMSTERDAM, 29 APRIL. Waarom worden zelfs de meest respectabele fotojournalisten zo zwijgzaam zodra hun vak ter sprake komt? Deze vraag kwam op bij het debat dat gistermiddag gewoontegetrouw voorafging aan de opening van de jaarlijkse World Press Photo-tentoonstelling in de Nieuwe Kerk in Amsterdam.

Zou het de wetenschap zijn dat misschien die ene, echt geslaagde foto toch altijd weer een kwestie van toeval en omstandigheden blijkt? Is het hun schuldgevoel over het feit dat ze getuige zijn geweest van gebeurtenissen die ze eigenlijk liever hadden gemeden? Of is het hun kennis over van wat er allemaal nog meer ter plekke te zien was, maar dat niet werd gefotografeerd? Het zou allemaal kunnen.

Tijdens het debat werd nog een ander, mogelijk antwoord aan het lijstje toegevoegd: de fotojournalisten hebben simpelweg geen verbaal weerwoord op de beschouwingen die over hun vak ten beste worden gegeven.

Kunnen we de fotojournalistiek wel vertrouwen in de weergave van de realiteit? Zo luidde de vraag waarover Christiane Gehner (Der Spiegel), Roberto Koch (Agenzia Contrasto), Jean-Luc Marty (Geo France) en fotografe Corinne Dufka zich bogen onder leiding van Contact Press-directeur Robert Pledge. Inderdaad: vervang 'fotojournalistiek' door 'fotografie', en er is weer een vraag gesteld die zo oud is als het medium zelf. Nieuw zijn hooguit de moderne digitale technieken die maken dat met zoveel meer overtuiging gelogen kan worden. Maar zo praktisch werd het geen moment in de Nieuwe Kerk.

De gedachten cirkelden bij het debat rond de realiteit, de interpretatie en 'de optische illusie die foto heet'. Zelfs de opmerking van Christiane Gehner dat fotografen de laatste twintig jaar massaal de verkeerde weg hebben bewandeld door zich te laten bombarderen tot auteurs met een eigen unieke visie en daarmee hun verslaggevende rol hebben ontkend, of de obligate constatering van fotografe Dufka dat 'een groothoeklens of een telelens toch een wereld van verschil maakt', konden er helaas niet toe bijdragen dat de discussie met beide benen op de grond kwam.

Het enige merkbare effect op de circa honderd genodigden was dan ook een overwegend landerig zwijgen. De geringe zelfverzekerdheid die daaruit sprak, was verwonderlijk gezien de reputatie die World Press Photo onder fotojournalisten heeft, en te meer verwonderlijk omdat de tentoonstelling die de achtergrond van het debat vormde zonder twijfel een van de beste is die World Press de afgelopen jaren heeft opgeleverd.

De portretten vallen een beetje tegen, de sport kent weer de gebruikelijke hoeveelheid 'feestmomenten', maar de presentatie vertoont over het geheel een ongekend consequente hoge, visuele kwaliteit - van de indrukwekkende solo-tentoonstelling van Francesco Zizola, World Press Photo van het jaar, tot de reportages van James Nachtwey over Afghanistan en Tsjetsjenië, en Lennart Nilssons ontroerende foto's van zich ontwikkelende embryo's.

En mocht er bij het zien van al die foto's af en toe opnieuw een vraag opdoemen, dan is het bijvoorbeeld wat Anatoli Maltsev deed na het moment waarop hij de man fotografeerde die in het Tsjetsjeense Pervomajskoje het lijk van zijn broer ontdekt. Of hoeveel nachtmerries het panellid Corinne Dufka gehad moet hebben na getuige te zijn geweest van de lugubere moordpartijen in Liberia. Nee, dat de werkelijkheid er om de hoek wel eens anders kan hebben uitgezien dan afgebeeld, lijdt weinig twijfel. Maar dat hetgeen er nu te zien is in de Nieuwe Kerk zich ook werkelijk heeft voltrokken, staat buiten kijf.

Slechts één fotograaf werd het na anderhalf uur debatteren werkelijk te veel. Dat was de Fransman Karim Daher. Hij had de eerste prijs gewonnen in de categorie Spot News voor een foto van een Palestijn, die onder het puin vandaan was gehaald van zijn door het Israelische leger kapotgeschoten huis. Ik stap de wereld in en doe gewoon verslag, luidde samengevat zijn betoog. De hoogdravende woorden van de panelleden konden hem blijkbaar gestolen worden. Ze moesten maar weer toetreden tot de echte wereld, vond hij. Hun collega's zouden vast en zeker een steunende schouder bieden. En daarmee doelde hij niet op collegiale troost voor de onmacht van het beeld, maar op die voor de onmacht van het woord. [NRC Handelsblad, 29apr1997]