Oneindig schrijven met ruimtelicht

[Over: First Light, fotografie en astronomie, Huis Marseille, Amsterdam]

Een tentoonstelling kan heel goed lijken op een omgevallen boekenkast. Niet de chaos van direct na de val maar het moment even daarna, wanneer de eerste stapeltjes al weer zijn gemaakt. First Light, over fotografie en astronomie, te zien in Huis Marseille, is zon tentoonstelling. Ze is vrijgevochten structuur en bedwongen chaos in een.

Zon 150 objecten - fotos, boeken, atlassen, schermen met bewegend beeld - omvat de presentatie, verdeeld over alle verdiepingen van het instituut. Het aantal fotos bedraagt een veelvoud. Driehonderd? Vierhonderd misschien? De onzekerheid mag toepasselijk heten voor een tentoonstelling die eigenlijk de oneindigheid tot onderwerp heeft.

First Light - de titel verwijst naar het moment waarop een telescoop zijn eerste waarneming verricht - is een inventarisatie van het fotografisch astronomisch erfgoed. Anders dan die omschrijving suggereert omvat de presentatie niet alleen historische maar ook hedendaagse opnames: beelden gemaakt vanuit onbemande en bemande ruimtevoertuigen, door sondes en satellieten, door aardgebonden telescopen en door ruimteversies als de Voyager en de Hubble.

De fotos zijn afkomstig uit universitaire bibliotheken, musea, sterrenkundige collecties, archieven. Ook zijn er enkele particuliere bruiklenen, zoals het aandoenlijke ferrotypietje (een op lichtgevoelig gemaakt blik afgedrukte foto) van een zonsverduistering in 1890.

Fotografie. Het woord is naar verluidt bedacht door de astronoom John Herschel. In de dagelijkse praktijk refereert het woord aan het schrijven met licht dat voor het menselijk oog zichtbaar is. Maar de sterrenkunde kent die beperking niet. Uiteraard niet. Zoals ze zich evenmin iets gelegen laat liggen aan symboliek of esthetiek, of aan zoiets als emotionele inzichtelijkheid van situaties, gebaren of houdingen.

Langs de maan en zon gaat het, de eerste hemellichamen die halverwege de 19de eeuw gefotografeerd werden. De eerste fotos van de achterzijde van de maan (nog maar net een halve eeuw oud!) en vervolgens, van niet eens zoveel later datum, langs beelden van de poppetjes die even ter plekke mochten rondhuppelen.

Het zijn de fotos die je herkenbaar zou kunnen noemen. Maar in de meeste gevallen is het niet meer dan illusie. Ruimte en tijd, de uitgestrektheid van het universum: het is teruggebracht tot de hanteerbare, bevattelijke porporties van afdruk of beeldscherm. Maar op de keper beschouwd is het allemaal even ongrijpbaar. Het eenvoudige zwart-wit van De Krater van Tycho (Loewy en Puiseux, 1899) evenzeer als de vlekkerige komeet Halley (Ellerman, 1910), de dieprode coronale bogen op de zon (TRACE, 1998) al evenzeer als het lichte blauw van Centaurus A (Chandra X-Ray Observatory, 2008).

Fotograaf Thomas Ruff moet in 1990 onmacht hebben gevoeld toen hij met zijn gewone camera een nachtelijke sterrenhemel probeerde vast te leggen. Keer op keer mislukte het. Hij nam zijn toevlucht tot het archief van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) en haalde uit meer dan 1200 negatieven details die hij vervolgens combineerde tot een monumentaal beeld van twee bij twee en een halve meter.

De foto hangt in de gang van Huis Marseille. Als leek zeg je: niet van echt te onderscheiden. Op welk stapeltje zou een astronoom hem leggen? In de catalogus, een universum op handzaam formaat, ligt-ie vooralsnog bij Melkweg. [NRCH, 27apr2010]