Zo zien we eruit als we ons best doen

Over: Hedendaagse studioportretten uit Delhi en Face to Face, Nederlands Foto Instituut, Rotterdam]
[
De camera mag dan meer dan potlood of penseel geschikt zijn voor het tot in de kleinste details weergeven van het menselijke uiterlijk, psychologische levensechtheid is daarmee nog allerminst gegarandeerd. Er zijn wat suggestieve handigheidjes, als pose, uitsnede en kleding, soms is er een blik of een trek om de lippen, maar een eenduidig antwoord op de vraag naar wat we persoonlijkheid plegen te noemen, geven ze zelden.

De moeizame verhouding tussen mens en afbeelding is het thema van de didactische dubbeltentoonstelling die het Nederlands Foto Instituut nu wijdt aan de portretfotografie. Een overzicht van de stand van zaken geeft de expositie niet, daarvoor zijn de geselecteerde bijdragen van vijf professionele fotografen en kunstenaars, een verzamelaar van familiekiekjes en een handvol anonieme Indiase straatfotografen te willekeurig. Maar leerzaam is het gebodene zeker, al was het alleen maar wegens de schrille contrasten tussen het werk van de amateurs en de professionals. Want waar de amateur de mens alle ruimte geeft, probeert de professional hem het liefst te verwijderen, zo lijkt het.

Moderne portrettisten als Romy Finke en de Duitser Roland Fischer maken geen foto's meer van mensen, maar van 'het individu als concept'. Ze nemen de onmogelijkheid van de psychologische karakterschets als uitgangspunt. Neutraal en afstandelijk beelden zij de geportretteerden af, het hoofd en een deel van de schouders vlak belicht tegen een egale, niet storende achtergrond (Finke) of in helblauw zwembadwater (Fischer).

Niets menselijks laat zich uit hun vacuümfoto's destilleren en als er al sprake is van een identificeerbare emotie (een lach bijvoorbeeld, zoals in een van Finke's werken), dan wordt deze meteen in allerlei varianten herhaald, om aan te geven dat die bevroren momenten maar willekeurig zijn.

Dit laatste lijkt ook de essentie van het nieuwste, met een videocamera gemaakte werk van Rineke Dijkstra. Ze filmde meisjes in het halletje van een discotheek in Liverpool - ze staan onhandig wat te swingen en te frommelen met sigaretten en handtasjes - als een serie bewegende foto's waaruit naar believen betekenisvolle beelden te halen zijn. Maar welke?

'Vormstudie' heet dit soort werk, een zuiver fotografisch onderzoek naar het wezen van het portret. Maar met uitzondering van Dijkstra die je als kijker tenminste nog weet mee te slepen in degene die de geportretteerden voor de camera overviel, kunnen indringende formaten noch spetterende kleuren verhullen dat de uitkomsten eigenlijk uiterst dun zijn.

Nee, dan de anonieme 'broodfotografen' uit Delhi, wier in goedkope lijstjes en vrolijk gekleurd passepartoutpapier gestoken fotootjes de grootste bijdrage aan de tentoonstelling vormen. Zij fotograferen de klant geheel naar eigen wens, al dan niet voor een kunstig geschilderd achtergronddoek (eventueel met een gat waardoor het hoofd gestoken kan worden) en met rekwisieten als motorfietsen, geweren en poppen van Rajiv Ghandi of een schaars geklede filmster. En wat voor de lens niet lukt, lukt wel in de donkere kamer: iemand laten vechten met een leeuw, poseren in een generaalsuniform of zijn eigen hoofd op handen laten dragen - niets is te dol voor de straathandelaar in papieren illusies.

Hoe onhandig en rommelig hun ingrepen ook mogen zijn, de ongecompliceerde vanzelfsprekendheid waarmee het allemaal gebeurt, kun je niet anders dan innemend noemen. Hun foto's bezitten de voor het 'kiekje' zo kenmerkende blijmoedigheid, die ook weer is aan te treffen in de bijdrage van de Duitser Joachim Schmid. Op rommelmarkten en via advertenties verzamelt hij amateur- en familiefoto's die hij vervolgens op bijna wetenschappelijke wijze arrangeert in thematische series. Pasfoto's uit de automaat bijvoorbeeld, mannen bij hun auto of vrouwen bij een reddingsboei. Zelfs mensen zonder hoofd hebben een plek gevonden in zijn inmiddels bijna 150 categorieën omvattende Archiv waaruit hij op de tentoonstelling dertien kleine serietjes laat zien.

Op de keper beschouwd zijn al deze amateuristische portretten even sjabloonmatig als hun artistiek doorwrochte tegenhangers. Als ze iets laten zien, dan is het wel hoe vreselijk wijzelf en onze foto's toch op elkaar lijken. Maar ze tonen in ieder geval mensen van vlees en bloed.

Dat deze frisheid overigens niet per definitie verloren hoeft te gaan voor de professional, wordt bewezen door de Amsterdamse vakfotograaf To Sang. In zijn studio op de Albert Cuyp fotografeerde hij de zwarte politieagent met zijn pet nonchalant op het hoofd, een onmiskenbaar trotse componist achter de bladmuziek van zijn loflied op Amsterdam, een meisje naast een nepstenen muurtje. Lieve foto's zijn het geworden. Kijk, zeggen ze, zo zien we eruit als we ons beste beentje voorzetten. En de fotograaf vond dat goed; hij zal het zelfs een beetje hebben uitgelokt, in de wetenschap dat alleen zo een tipje van de sluier valt op te lichten. [NRC Handelsblad, 8feb1997]