Een paar franc voor de Notre Dame

[Over: Die Brüder Bisson. Aufstieg und Fall eines Fotografenunternehmens im 19. Jahrhundert. Museum Folkwang, Essen]

De gebroeders Bisson waren uitstekende fotografen, maar van ondernemen hadden ze weinig verstand. Hun fotofabriek ging moest in 1863 na elf jaar sluiten, ondanks hun spectaculaire foto's vanaf de top van de Mont Blanc. In Essen is een overzicht van hun werk te zien.

Zouden ze elkaar gewezen hebben op de verheugende plekjes in hun eigen foto's? Natuurlijk, het kan niet anders. De formaten ervan waren ernaar: 50 bij 60 centimeter, 60 bij 80, soms zelfs 80 bij 100. Gemaakt op glasplaten van hetzelfde formaat kenden ze een detailrijkdom die weinig onderdeed voor de werkelijkheid zelf. Het was alsof je de wereld op een dienblad kreeg aangereikt. Het oog had maar voor het kiezen.

Op de portretten bij de ingang van de overzichtstentoonstelling die het Folkwang Museum in Essen nu aan hun werk wijdt, ogen ze nogal stijfjes: Louis Auguste de Bisson en zijn twaalf jaar jongere broer Auguste Rosalie. Niet de brutale flair van Louis Daguerre, die nog geen twintig jaar eerder de fotografie uitvond, geen artistes zoals collega Gustave le Gray, niet het flamboyante van Félix Nadar die in 1858 een patent aanvroeg op de luchtfotografie na als eerste vanuit een ballon te hebben gefotografeerd.

Nee, keurige mannen die Bissons. Maar uitstekende fotografen. Keer op keer wonnen ze op de fotosalons medailles met hun grootformaat architectuuropnamen. Ze mochten zich zelfs hoffotograaf van keizer Napoleon III noemen.
Alleen als ondernemers schoten ze schromelijk tekort. In hun fotofabriek aan de Rue Garancière verdienden ze met de verkoop van hun foto's (prijs: 8 franc) niet het kapitaal terug dat hun verre reizen vergden. Visitekaartjes, familieportretten, goedkope productie en gros: dat was de toekomst. Hun pogingen om als eerste foto's te maken vanaf de top van de Mont Blanc maakten het er niet beter op. Als het Auguste bij zijn derde poging in 1861 eindelijk lukt, is het eigenlijk al te laat.In 1863, elf jaar na hun start, worden de Bisson Frères failliet verklaard en het bedrijf wordt verkocht voor een schamele 15.000 franc.

De pijn die dat gedaan moet hebben spreekt uit de foto's die er van na die tijd bewaard zijn gebleven. Louis, de oudere, bleef werken voor de nieuwe eigenaar (hij zag zijn oude foto's onder de nieuwe naam de deur uitgaan), Auguste begon opnieuw, samen met een collega. Weer door Frankrijk, weer naar Rome, in 1869 zelfs naar Egypte - het album van die reis ligt in Essen in een vitrine uitgestald. De sfinxen en piramides moeten, hoewel rond die tijd al veelvuldig gefotografeerd, voor menigeen toch nog opzienbarend geweest zijn. Maar de foto's zelf zijn dat niet. Vlakke, ongeïnspireerde plaatjes zijn het, zonder dat imposante gevoel voor ruimte uit de gouden jaren van het broederlijk bedrijf.

Aufstieg und Fall eines Fotografenunternehmens luidt de ondertitel van het oogverblindende overzicht, het eerste dat er ooit uit het werk van de beide broers is samengesteld. Honderdzeventig foto's zijn er te zien, grotendeels afkomstig uit de collectie van de Bibliothèque Nationale en aangevuld met een tiental uit de eigen collectie van het Folkwang Museum.

Portretten

De Bissons waren er vroeg bij. In een zijzaaltje liggen de eerste daguerreotypieën die Louis maakte in de portretstudio die hij al in 1841 opende, toen nog samen met zijn vader: paarden op een boerenerf, een moeder met haar kroost, het nadien beroemd geworden portret van Honoré de Balzac, de hand dramatisch op zijn half ontblote borst. Hun belangstelling beperkte zich niet tot het portret. Ze reproduceerden het werk van Rembrandt en Dürer, brachten uren door op de zalen van de vele Parijse natuurwetenschappelijke musea. Rond 1844 daguerreotypeerden ze er oeroude schedels uit Polynesische graven, keurig opgeprikt op stokjes. Twee portretten van inwoners van de Canarische eilanden liggen er naast in dezelfde vitrine. Ook die horen thuis in het wetenschappelijke rijtje. `Type - levend' is er al rond 1842 bijgeschreven om misverstanden te voorkomen.

In het begin van de jaren vijftig maakte vader Bisson plaats voor zijn zoon Auguste Rosalie. Het werkterrein verlegde zich van studio en museumzaal naar de stad. Helemaal toevallig was het niet. Na de revolutionaire perikelen van de voorgaande decennia en na jaren van culturele verwaarlozing verkeerde Frankrijk in de ban van het historisch monument. In 1851 was de Mission Héliographique ingesteld, de eerste staatsfotografieopdracht aller tijden, waarvoor alle belangrijke monumenten werden vastgelegd, van bruggen en forten tot kerken en kastelen.

Voor die Mission Héliographique kwamen de Bissons net te laat. Maar enthousiast als ze waren gingen ze gewoon hun eigen gang. De nieuwe techniek van het natte collodium procédé schiep ongekende mogelijkheden: glazen negatieven die niet alleen handiger en betrouwbaarder waren dan de daguerreotypie maar die ook meerdere afdrukken mogelijk maakten. Een paar franc voor een Notre- Dame, de kathedraal van Rheims, het Spaanse Alhambra, de Brug der Zuchten in Venetië, de toren van Pisa - dat zou moeten kunnen lonen. En wat kreeg je voor dat geld niet allemaal op de koop toe: Onze Lieve Heer presiderend over het laatste oordeel, de trage deining van een gondola, de ingesleten sporen van de koetswielen op het Place de la Concorde, het onkruid tussen de brokstukken van het amphitheater in Arles, de spijkers in de steigers tegen het Pavillon Rohan van het Louvre.

Zo gedetailleerd en precies stond en staat het erop dat het bijna tastbaar wordt. De wanhoop, verbijstering en blijdschap op de gebeeldhouwde gezichten in het timpaan van de kathedraal van Amiens, waar God bezwerend zijn handen heft en de engelen gewichtloos lijken te vliegen. De vochtige voetstappen op de steigertjes onder de Brug der Zuchten in Venetië, het brokkelige zandstenen muurtje in de kloostergang van Moissac en het licht dat er als een deken om de pilaren gevouwen lijkt. Alles kun je in je op nemen. Maar waar kijk je het eerste naar? Pas na minuten ontdek je dat daar aan de voet van die steiger tegen het Louvre een bouwvakker zijn broodje eet.

Frontalen

Wie welke foto maakte vonden ze niet belangrijk. Alles werd gestempeld met hun gezamenlijke naam: Bisson Frères. Volgens de bewaard gebleven archiefstukken was Louis Auguste (1814-1876) vooral geïnteresseerd in de frontalen, wat onmiskenbaar past bij iemand die architectuur had gestudeerd. Auguste Rosalie (1826-1900) was de man van de details.

Het geheim van hun foto's zit in de combinatie van die twee belangstellingen: de ruimte, die gapende leegte tussen het een en het ander, gevuld met alle werkelijke details. Het vervallen slot van Heidelberg, het raadhuis van Ieper, de kathedraal van Rheims; steeds weer is er behalve de minitieuze details die overweldigende indruk van omvang en schaal. Zelfs de close-ups die ze maakten van de details (pilaren, reliëfs, bogen, deuren) onttrekken zich niet aan de indruk van diepte. Licht, standpunt, compositie, dat waren de gereedschappen waarvan de Bissons als geen ander gebruik maakten. In Rouen danst het licht door de gebrandschilderde ramen van de Saint-Ouen-kerk, het trekt sporen in de kieren tussen de tegels, kietelt de engeltjes tegen het plafond. Beneden in de diepte staat een stoeltje. Kijk: zo hoog, zo groot, zo stil.

Mont Blanc

De Bisson Frères waren zoals zoveel fotografen uit de beginjaren van het medium in de eerste plaats liefhebbers. Dat de fotografie in de tweede helft van de jaren vijftig, sneller, handiger en goedkoper was geworden en nieuwe zakelijke perspectieven bood zal ze niet ontgaan zijn. Maar hoewel ook zij de nodige studioportretten en cartes de visite vervaardigden, een voorname bezigheid werd het niet. Ze bleven kiezen voor de architectuur en de ruimte, en riepen zo het onheil over zich af. Om de val te keren zetten ze hun zinnen op een laatste Aufstieg. Letterlijk - die van de Mont Blanc.

Hun eerste foto's van de Alpen hadden ze al in 1855 gemaakt op instigatie van de geoloog Daniel Dolffus-Ausset die zich wijdde aan het in kaart brengen van het bergmassief. Vooral voor de gletsjers hadden de Bissons belangstelling. Dat was tenslotte iets nieuws; er was geen schilder die zich er ooit van nabij aan had gewaagd.

Eén zaal is in zijn geheel aan die vroege alpine fotografie gewijd. Op een van de wanden hangt een blok van twaalf foto's, de vroegste uit 1860, de laatste uit 1863. De Aargletscher, het dal van Chamonix gezien vanaf de Chapeau, een onweersbui boven de Mont Blanc, het uitzicht vanaf diezelfde Mont Blanc. De top van de Monte Rosa gezien van boven.

Ruim een eeuw later is hun betovering nog volledig intact. In een tint die het midden houdt tussen bruin en paars doen ze denken aan die foto uit de kathedraal van Amiens - hoogte, diepte, afstand. En daartussen de stilte; van de smetteloze en onbetreden sneeuw, van de diepzwarte ongenaakbare rotsen.

Alleen de moeite die het maken van de meeste van die foto's kostte is er niet aan af te zien. Het zonder moderne hulpmiddelen omhoogzeulen van die loodzware breekbare glasplaten. Het ter plekke preparen van de negatieven door het uitgieten van het collodium (een plakkerige substantie van in zwavel- en salpeterzuur gedrenkt schietkatoen, opgelost in een mengsel van alcohol en ether) over het glas, het onderdompelen ervan in een zilvernitraat-oplossing. De negatieven moesten in natte toestand belicht worden en direct na het maken van de opname ter plekke worden ontwikkeld - geen sinecure bij temperaturen ver onder het vriespunt.

Als Auguste op 24 juli 1861 zijn doel eindelijk heeft bereikt is hij maar ternauwernood in staat om vechtend tegen de slaap en een door zuurstofgebrek nauwelijks functionerend brandertje, dat te doen waarvoor hij gekomen is: foto's maken.

Terug in Chamouny aan de voet van de Mont Blanc wacht hem een groots vuurwerk, wetenschappers en collega's prijzen zijn prestatie. Geld brengen de foto's alleen nauwelijks op.

In de twee jaar tussen de Aufstieg en de definitieve Fall zou hij nog regelmatig terugkeren naar de Alpen, al kon hij alleen in 1862 zijn kunststukje nog eens herhalen. Tijdens die tocht fotografeerde hij ook de klimploeg aan het werk. Een man of tien in donkere wollen pakken. Ze dragen hoge laarzen, nette hoedjes, pickels met het formaat van een tuinhark. Er is een laddertje over een spleet in de gletscher gelegd, en een van de klimmers maakt kruipend op zijn knieën juist de overtocht. Het is een hoge gladde berg, dat zie je. Je ziet ook het pijpje dat de waaghals tussen zijn kiezen heeft geklemd. Zou Auguste bij thuiskomst zijn broer daar ook op hebben gewezen? [NRCH/CS, 26feb1999]