Goedkoop effectbejag

[Over: Larry Clark, Retrospectief, Groninger Museum]

Fotografie gaat over mislukking, vindt de Amerikaanse fotograaf Larry Clark. `Je schiet erop los en daarna gooi je het meeste weer weg.' Vandaar dat hij er nadrukkelijk voor koos om in zijn overzichtstentoonstelling in het Groninger Museum zoveel mogelijk te laten zien. Dus is de foto van een jongen die met een strop een zelfmoordact opvoert er maar liefst in vijfenveertig onderling nauwelijks verschillende varianten te zien, en de versie waarin het tafereel nog eens wordt herhaald met een pistool in dertigvoud.

Beide scènes maken deel uit van twee wanden waarop naadloos en zij aan zij zo'n 350 foto's (voornamelijk jongensportretten) met punaises zijn opgehangen. Ook in de overige foto's op die wanden voert de herhaling de boventoon. Bij eerste aanblik doet het filmische geheel imposant aan, maar al gauw begint de herhaling vragen op te roepen. Want wat is behoudens de correctie op de keuze die het wezen van de fotografie vormt, de inhoudelijke inzet van die presentatievorm? Afgaande op de uitleg van de kunstenaar tijdens de perspresentatie van zijn tentoonstelling, gaat het allemaal over de taboes rond kinderseksualiteit en -geweld en de hypocriete houding van de burgermanssamenleving. Maar uit die fotowand spreekt dat allerminst, en dat is tekenend voor Clarks ongerichte omgang met zijn onderwerp en voor de door museumconservator Mark Wilson uit ruim 600 foto's samengestelde expositie.

Clark (1943) geniet een cultstatus vanwege zijn boeken Tulsa en Teenage Lust, waarin hij in rafelige zwartwit-snapshots op een reportage-achtige manier verslag deed van zijn leven als junk. Het eerste, verschenen in 1971, gaat over Clarks leven in de jaren zestig, toen hij voornamelijk rondhing in smoezelige achterafkamertjes waar zelfs hoogzwangere vriendinnen de naald graag in de arm zetten. Het tweede, uit 1983, handelt behalve over hemzelf ook over New-Yorkse dopedealers in de jaren tachtig; hun leven stond model voor het zijne in de jeugdjaren waarin hij zelf nog geen camera had. Na het verschijnen van beide boeken verdween Clark in de vergetelheid waaruit hij pas begin jaren negentig en vooral als filmer, weer tevoorschijn kwam. Zijn nieuwste film, Another day in Paradise, ging ter gelegenheid van het Groninger retrospectief in de stad in première.

De over zeven zalen verdeelde tentoonstelling leunt, net als Clarks status, zwaar op zijn vroege werk dat overigens ook al uitgebreid te zien was in Black & Blue, de tentoonstelling van Amerikaanse fotografie die het museum in 1996 presenteerde. De erin aangesneden onderwerpen verschillen echter niet van die in het recente werk: jongeren, drugs, seks, geweld. (Lekker controversieel dus - het museum maakt er weer gretig gebruik van, net als enkele jaren geleden met het werk van Andres Serrano.) Maar de authenticiteit die het vroege werk zowel in vorm als inhoud kende, weet Clark in zijn recente bijdragen nergens te bereiken.

Zijn foto's waarop een prostituee (Clarks toenmalige vriendin) een teenager pijpt, mogen dan beantwoorden aan de behoefte van de fotograaf `te laten zien wat niet gezien mag worden', grenzen gezien het aantal (negentien foto's maar liefst) aan goedkoop effectbejag. Zijn foto's van skateboard-kids, van jongenshoeren of de zoon van een van zijn oude gabbers uit de Tulsa-tijd zijn zelfs zonder meer vlak en nietszeggend.

Het duidelijkst spreekt dit uit het handjevol vitrine-achtige lijsten waarin Clark zijn eigen foto's op een hoop heeft geplakt met krantenknipsels over kindermishandeling en oudermoord, glamourfoto's van kid-actors als Matt Dillon en Jay Ferguson, foto's uit oude pornoblaadjes en zelfs een skateboard met foto's van vermiste kinderen. Wie het welwillend bekijkt zou het kunnen zien als commentaar op de hypocrisie van een samenleving die een en ander enkel wenst te zien als onderwerp van ranzige talkshows. Maar op zichzelf bekeken zijn het gemakzuchtige en weinig zeggende werkstukjes die allerminst de beklemming oproepen die het onderwerp doet vermoeden.

Datzelfde geldt ook voor de tamelijk arrogante catalogus bij de expositie. Daarin toont Clark 172 pagina's lang een aaneenschakeling van jongensportretten die hij maakte van het tv-scherm. De schimmige, streperige koppies ogen zeer onschuldig, maar de werkelijkheid zal wel anders zijn. Sommige mislukkingen worden er ook door herhaling niet beter op. [NRCH, 26mrt1999]