Ieder mens een anonymus

[Over Andrej Tsjezjin, galerie No Name, Rotterdam]
Fotoarcheoloog noemt de jonge Russische fotokunstenaar Andrej Tsjezjin zichzelf. Het is een toepasselijke omschrijving: Tsjezjin (1960) grasduint in het verleden, dat hij vindt in het werk van anonieme portrettenfotografen of in oude amateurkiekjes, waarvan hij in de loop der jaren een uitgebreide verzameling heeft aangelegd.

Behalve archeoloog is Tsjezjin ook architect: voor hem zijn die foto's de grondstof voor even eenvoudige als verreikende ingrepen. Het resultaat is momenteel voor het eerst in Nederland te zien, in de Rotterdamse galerie no name.

Mensvriendelijk zijn Tsjezjins montages allerminst. Neem de serie van vijf portretten die hij toont van een man van middelbare leeftijd: met grof garen worden daarop ogen en mond dichtgenaaid, een tafelmes verwijdert de neus, met iets wat lijkt op boetseerklei worden de resulterende holtes en plooien gladgestreken. Een duimspijker en een scheermes voltooien de reconstructie, en zorgen voor oogholtes en een nieuwe op maat gesneden mondholte. Hoe plastisch dit ook mag klinken; bloed, vezels en andere onsmakelijkheden komen er niet aan te pas - het is een volstrekt klinische, bureaucratische procedure die zich afspeelt.

De betekenis van het deformatieproces zal duidelijk zijn: wat Tsjezjin te voorschijn tovert is het mensbeeld van de rechtgeaarde traditioneel-communistische apparatsjik. Daarin bestaan immers geen individuen maar slechts categorieën - in andere montages door Tsjezjin vormgegeven middels het vervangen van gelaatstrekken door banale voorwerpen als een baksteen of een handvol spijkers, een handvat of een veiligheidsspeld. Of, in het meest extreme geval, door niets dan een blanco vlak.

Charmsiade, is de gezamenlijke titel van deze werkstukken; een verwijzing naar het werk van de absurdistische schrijver Daniil Charms (1905-1942), die in een van zijn boeken verhaalt van een man zonder ogen, oren, mond, ledematen, ruggegraat, ingewanden. 'Hij had niets! Zodat het niet duidelijk is over wie het eigenlijk gaat. Laten we het maar liever niet langer over hem hebben', aldus Charms, geciteerd in de kleine catalogus die bij de expositie verscheen.

Toch heeft Tsjezjins Nieuwe Mens ondanks zijn visuele anonimiteit toch een zekere mate van individualiteit; er valt nog te verwijzen naar de heren Baksteen en Spijkers of naar de dames Handvat en Blanco. In zijn serie Knopki gaat hij daarom nog een stap verder en realiseert de volstrekte onderlinge inwisselbaarheid. De methode is simpel: in amateurkiekjes vervangt hij ieder erop voorkomend hoofd door een ouderwetse blikken punaise. Strandgangers, sporters, bouwvakkers, het echtpaar voor de zojuist aangeschafte Lada, de picknickers in het gras, de toneelspelers op het armoedig toneeltje met de verfomfaaide want vast uit een laken geknipte ster - stuk voor stuk zijn ze gereduceerd tot uniforme stukjes blik.

Het resultaat (wat Tsjezjin toont zijn niet de foto's met punaises maar reproducties daarvan, wat het realiteitsgehalte van zijn ingreep uiteraard danig verhoogt) is even hilarisch als verontrustend. In no name hangen slechts een veertigtal Knopki, maar het aantal valt denkbeeldig gemakkelijk uit te breiden. Zowel de Charmsiade als de punaise-montages zouden gezien de recente ontwikkelingen in Rusland als een waarschuwing kunnen worden opgevat. Maar gezien de quasi-onhandigheid van zijn ingrepen (ze herinneren eerder aan de politieke fotomontages van de jaren dertig dan aan die van de jaren zeventig) de theebruine, oud lijkende kleur die Tsjezjin zijn werk meegeeft, ligt het meer voor de hand ze te interpreteren als een verwerking van het historische verleden. Hoewel hun kritische lading in beide gevallen buiten kijf staat, maakt die onzekerheid wel dat zijn werk eerder het effect heeft van een regen hagel dan van een welgericht schot. Daarnaast begint gaandeweg de presentatie, het gewentel in die eigen anonimiteit enigszins te irriteren. Wie wel eens een grootsteedse koopzondag achter de rug heeft maakt zich weinig illussies meer over de zelfgeprezen individualiteit van het Westen.

Dat de familie Knopki zich overigens ook binnenskamers goed vermaakt blijkt in het portaaltje bij toilet. Daar hangen als kleine appendix bij de tentoonstelling de pornografische kiekjes van (uiteraard, het zou ook eens anders zijn) de dames K. Als toevoeging is die bijdrage niet zonder humor, maar onwillekeurig vraag je je af of deze presentatiewijze oorspronkelijk bedoeld is of slechts een speciaal voor de Westerse gelegenheid bedacht geintje. Hoe het ook zij, het hoge aantal rode stippen onder juist deze foto's geeft te toch denken. Die foto's zijn verkocht, zo weet de galeriebezoeker. Om Bertold Brecht te parafraseren: 'Erst kommt das Ficken und dann die Moral'. [NRCH, 7okt1998]