Niets komt dichter bij het licht

De Amsterdamse jurist Eduard Isaac Asser was een van de eerste Nederlanders die foto's maakte, tussen 1842 en 1857: daguerreotypieën en 'gewone' foto's van straten, mensen en voorwerpen. Ze zaten lang opgeborgen in de familiealbums, maar nu zijn ze daar even uitgehaald .

Haar naam is in de loop van de geschiedenis verloren gegaan. Misschien was ze een buurmeisje van de fotograaf Eduard Isaac Asser, een vriendinnetje van een van zijn dochters of een dochter van een van zijn vrienden. De foto moet gemaakt zijn in het atelier op de zolder van zijn huis aan het Amsterdamse Singel. Ook zijn eigen kinderen fotografeerde hij er vaak, al dan niet paraderend in toneelkostuums. Hij rommelde er aan zijn stillevens met vazen, manden, een dode kip, een hobbelpaard, schilderijtjes, de onderdelen van zijn foto-uitrusting. Of hij portretteerde er zichzelf: een tengere, kalende man met een enigszins vragende blik.

Verstild zit ze daar op de witte stoel, wat naar voren leunend zodat haar blote rug net niet raakt aan de vier koude houten spijltjes. Haar armen drijven onhandig op de plooien van haar opbollende jurk. Dat bovenlijfje floddert en ook die krappe mouwtjes zeggen meisje. Het is allemaal nog breekbaar, maar in haar ogen tekent zich al onmiskenbaar de vrouw af die in dat lichaam verstopt zit.

Nog geen tien bij dertien centimeter is de foto, die vanaf vandaag voor het eerst te zien is in het Prentenkabinet van het Rijksmuseum in Amsterdam. Een zachte verschoten gele tint, een flinterdun waslaagje - een precieus juweel. Je zou er menig 19de-eeuws geschilderd portret voor willen inruilen.

Asser, van huis uit jurist, maakte het portret omstreeks 1854. Hij was vijfenveertig, de fotografie vijftien jaar oud. Het medium was jong. Maar er is geen twijfel. Dit is een foto van een bedreven beoefenaar.

Honderdeenentachtig foto's zijn er van Asser (1809-1894) behouden gebleven, waarvan vijftien zogenaamde daguerreotypiën; de met een zilverlaagje bedekte koperen plaatjes, vernoemd naar de uitvinder Louis Daguerre, die de eerste praktisch hanteerbare vorm van fotografie vormden. Daarnaast zijn er vierentwintig fotolithografieën, vervaardigd volgens een door Asser zelf ontwikkelde techniek met behulp van overdrachtpapier. Met dat 'Procédé Asser' zou hij in zijn tijd internationale roem vergaren zijn foto's daarentegen bleven vrijwel onopgemerkt.

Zou dat zijn omdat hij toch vooral in familiekring fotografeerde? Het is nauwelijks voorstelbaar. Daarvoor was de fotografie in die beginjaren te bijzonder. Maar deze foto's zijn meer dan een eeuw lang in die familiekring gekoesterd. Asser bewaarde ze in vier albums die hij in het midden van de jaren vijftig samenstelde. Tamelijk lukraak plakte hij ze erin, zich niet bekommerend om chronologie of onderschriften. Daarna bleven ze opgeborgen in lades en kasten tussen de andere parafernalia van een verleden vol traditie. De Assers, een juristenfamilie, behoorden tot de joodse elite van Amsterdam. Er werd gestudeerd in Leiden, gemusiceerd, geschilderd, naar het theater gegaan, er waren Bildungsreisen. Procureurs kwamen er uit voort, advocaten, en één familielid, Tobias M.C. Asser won de Nobelprijs voor internationaal recht.

Die foto's, kortom, waren meer dragers van een familiecultuur dan van een openbare beeldcultuur. Pas in de jaren zestig kwamen ze voor het eerst in de openbaarheid toen er enkele werden gebruikt ter illustratie van de uitgave van de dagboeken die Eduard en zijn twee jaar oudere zus Netje in hun jeugd bijhielden. Fotohistoricus Jan Coppens nam de albums op in zijn tentoonstelling over de eerste honderd jaar van de Nederlandse fotografie (Noord-Brabants Museum, 1969) en daarna nog eens in zijn boek en tentoonstelling Een camera vol stilte (1976). Toen verdwenen ze weer. De aandacht voor de eigen fotogeschiedenis is in Nederland altijd minimaal geweest.

Terra incognita

En nog altijd zijn de jaren veertig van de negentiende eeuw in ons land een fotografisch terra incognita, waar we het voornamelijk moeten doen met berichten uit kranten en tijdschriften, en soms een briefje of boekfragment. De meeste foto's uit die tijd zijn verdwenen, of liever, ze zijn nog niet aan het licht gebracht. Tenslotte leeft ook in de fotografie de historicus bij de gratie van de hoop.

Toen Coppens de Asser-albums in 1989 opnieuw wilde gebruiken (de fotografie bestond 150 jaar) waren ze zoek. De bewaarders, een zoon en dochter van Assers zoon Lodewijk, bleken overleden. Pas door systematisch alle Assers in het Amsterdamse telefoonboek op te bellen kwam hij de albums op het spoor; ze bleken inmiddels terechtgekomen in een kelder. In 1994 kreeg het Rijksmuseum de albums in 1994 officieel geschonken.

De afgelopen jaren zijn ze bij het Nationaal Fotorestauratie Atelier in Rotterdam minutieus gerestaureerd. Scheurtjes werden gerepareerd, vuil verwijderd, barsten en verkleuringen hersteld. De daguerreotypieën werden gereinigd, en waar mogelijk de gevolgen van huilend glas hersteld; de vlekken die ontstaan door de verwering van de glasplaatjes die het kwetsbare zilver eigenlijk horen te beschermen.

Binnenkort zullen de albums weer in hun oude staat worden teruggebracht, maar voordat dat gebeurt is een deel van hun inhoud eventjes en eenmalig te zien in de betoverende tentoonstelling Asser, Pionier van de Nederlandse fotografie.

De stillevens zitten ertussen, met koper dat nog altijd glimt, rieten mandjes die je bijna hoort kraken, een open haardstel met een vegertje waaraan de asresten nog kleven - zo precies. Er zijn de vroege foto's van Amsterdam; de Muiderpoort en de Garancinefabriek, een rommelig fabriekserf vol tonnen, een gezicht op de Oranje Nassau Kazerne, en meer dan eens het uitzicht uit de ramen van zijn woonhuis - hotel Rondeel aan de overkant, de hoek van de Reguliersbreestraat, het torentje op de Munt, het Koningsplein. En: de oudst bekende foto van Haarlem, gemaakt rond 1847. Daar staat de tabakswinkel van Van der Pigge op de hoek van de Grote Houtstraat, een paard en wagen ervoor en, nog net zichtbaar, een ongeduldige koetsier.

En er zijn de portretten: groepsportretten, kinderportretten, familieportretten, zelfportretten. Kinderen in kleding vol frutsels en franje. Robuuste, zelfbewuste kerels. Vrouwen vol kettinkjes, kanten kraagjes en gladgestreken haren. Ingetogen, bijna statige foto's zijn het. Al wist Asser er soms een speelse draai aan te geven. Adolphe Mouilleron, Frans kunstenaar en in Amsterdam ter vervaardiging van een reproduktie van de Nachtwacht, mocht best nonchalant tegen die stoel leunen, het jasje er los overheen, een sigaar tussen zijn vingers.

Groepsportret

De oudste foto, een portret van Assers tweede dochter Charlotte, kon gedateerd worden op circa 1842. Het ontstaansjaar van de laatste, een groepsportret met familie en vrienden, staat vast dankzij een notitie op de achterzijde: 4 juli 1857. Daarna wijdde hij zich uitsluitend nog aan zijn lithografische experimenten.

De foto's uit die vijftien jaren vormen het vroegste en grootste door één fotograaf vervaardigde oeuvre dat behouden is gebleven uit de eerste tijd van de Nederlandse fotografie. En: een staalkaart van oorspronkelijke fotografische technieken daguerreotypieën, afdrukken op gelatinepapier, albuminedrukken, zoutdrukken van papiernegatieven, zoutdrukken van de eerste glasnegatieven.

Wanneer Asser zijn eerste camera kocht, is niet meer te achterhalen. Een kleindochter zou zich later herinneren dat opa het toestel meenam van een reis naar Parijs. Wanneer precies wist ze niet meer. Maar het was zo rond de tijd dat daar de nieuwe vinding officieel wereldkundig was gemaakt: 19 augustus 1839.

De eerste berichten over Daguerre's vinding waren al eerder in de kranten verschenen. Asser had grote belangstelling voor techniek, en in zijn vrije tijd was hij een verwoed tekenaar en schilder voor wie natuurgetrouwheid de maatstaf van ieder kunstwerk vormde.

Zou hij een gebruiksaanwijzing bij zijn aanschaf gekregen hebben? Het valt te betwijfelen. Wat nu geldt voor de oude fotografie, gold toen voor de nieuwe fotografie: het was een vaag en onbekend terrein.

Brouwseltjes

Blindemannen waren het, die eerste fotografen. Ze rommelden aan met brouwseltjes waarvan ze de werking ternauwernood begrepen. Recepten werden gepubliceerd die niet bleken te werken. Noodgedwongen of uit pure onwetendheid verzonnen anderen varianten - met honing, tabakssap, wijn, morfine, urine. Gekookte slakken om lichtgevoelige emulsies op glasplaatjes te plakken, foto's ontwikkeld in cider met roestige spijkers of gefixeerd met een compote van wilde kastanjes.

Om over de giftigheid van sommige van die oplossingen nog maar te zwijgen: daguerreotypieën werden ontwikkeld in kwikdamp, vingers schoongeschrobd met cyaankali, baden vol glycerine en zilvernitraten ingekookt tot nitroglycerine. Fotografie was een chemisch Russisch roulette, schreef de Amerikaan Bill Jay in het vermakelijke boekje Cyanide & Spirits (1991).

Zou Asser zich ook aan dergelijke experimenten hebben gewaagd? Uit te sluiten is het niet. Hij heeft geen aantekeningen nagelaten over zijn werkwijze. Bij het onderzoek van zijn foto's bleek menige afdruk niet helemaal thuis te brengen. In de prachtige catalogus waarin naast een handvol grote afbeeldingen alle foto's uit de albums op klein formaat zijn opgenomen, staat achter die foto's een klein maar veelzeggend vraagtekentje. Het maakt de zichtbare resultaten van zijn gefotografeer des te wonderbaarlijker.

Zeker de daguerreotypieën, die foto's uit de eerste uren van de fotografie. Duizenden moeten er gemaakt zijn, maar er zijn in ons land voor zover bekend maar een handvol van bewaard gebleven; in de openbare collecties niet meer dan vijfenzeventig.

Eigenlijk zijn het de mooiste foto's aller tijden. Gedetailleerd, op het oog korrelloos en in de meest geslaagde uitvoering met een floers van kleur; het wit en blauw van jurken en jassen, het flauwe roze van wangen en handen. Ze wekken een indruk van leven die geen moderne spetterend-kleurige cibachrome weet te benaderen.

Wetenschappelijk laat het zich wel verklaren. Het is de lichtgevoeligheid van de zilverkorrels en de geringe onderlinge ruimte ertussen. Niets komt dichter bij het licht dan deze oorsponkelijke fotografie; alle latere uitvindingen gaven haar handigheid, snelheid en betrouwbaardheid - en een steeds grotere afstand van het licht.

Uitgestald in kleine verduisterde kabinetjes lijkt er daarom maar weinig nodig om de Assertjes uit hun coma te doen ontwaken.

Eén vingerknip en Broer Oppenheim zal zich uit zijn stoel omhoogwerken, brommend dat deze nieuwigheid hem nu wel lang geduurd heeft. Daar schuifelt hij de tuin weer in, met zijn wollen muts en jas met dubbele rij knopen.De huishoudster, als een kwade geest vanuit het raam meeglurend over de schouders van Assers vrouw Euphrosine en haar twee broers, zal weer doorgaan met haar duizend dagelijkse dingetjes. En Carel, op wiens hoed zojuist nog een hele foto rustte nee, hij is geen meisje, ondanks dat jurkachtige pakje met witte kraag zich zal ontworstelen aan de knellende arm van zijn zus Jeanne om door te gaan met de spelletjes waarin hij daarnet, honderddrieënvijftig jaar geleden, door zijn inventieve oom gestoord werd. [NRCH/CS, 15jan1999