"Snuffelen tot je de juiste uitsnede vindt"

Zijn eerste camera verdiende hij op zijn dertiende in de bramenpluk, herinnert fotograaf Paul den Hollander (Breda, 1950) zich halverwege het gesprek. Dus op de keper beschouwd is er niet zo veel veranderd: ,,Nog altijd fotografeer ik en nog altijd zit ik graag tussen de planten''.

Onlangs kreeg Den Hollander de Kees Schererprijs, de tweejaarlijkse onderscheiding, groot 10.000 gulden, voor het beste Nederlandse fotoboek. Sinds 1993 is deze prijs min of meer verbonden met de Fotomanifestatie Naarden die weer voor de deur staat. Het bekroonde boek, dat de fotograaf in eigen beheer heeft gepubliceerd, heet Voyage Botanique. In het kader van de Fotomanifestatie Naarden opent op 13 mei ook een kleine expositie van zijn plantenstillevens, gefotografeerd in oude botanische verzamelingen.

Den Hollander woont in een voormalig boerderijtje aan wat ooit de rand van Breda was. De woning is klein, maar de dertig meter lange, tot werkruimte verbouwde kippenschuur vergoedt veel, evenals de druivenkas tegen de zuidgevel en de tuin van 3.000 vierkante meter. Den Hollander is een buitenmens, inclusief de bijbehorende zachtmoedige maar stugge aandacht. Na zijn opleiding fotografie aan de St. Joost-academie in Breda voerde hij enige tijd een biologisch-dynamisch tuinbouwbedrijf. ,,Fotografie is belangrijk maar de aardse kanten van het bestaan verdienen eveneens aandacht'', vindt hij.

Hij praktiseert die gedachte ook in zijn werk. Daarin draait het vooral om de relatie tussen de mens en zijn natuurlijke omgeving. Behalve landschappen fotografeert hij bij voorkeur in binnenruimtes, zoals serres, museumzalen en terraria, waarin hij stillevens vervaardigt met planten en dieren - dood of levend; het onderscheid is op het eerste gezicht lang niet altijd te maken.

Wat opvalt aan zijn foto's is hun ingetogen en poëtische stijl, waarmee Den Hollander een uitzondering vormt in de van oudsher door de bruikbaarheid van fotojournalistiek, documentaire en reclame gedomineerde Nederlandse fotografie. Het is dan ook geen toeval dat zijn werk elders meer waardering krijgt dan in Nederland. Hoewel hij hier regelmatig fotografeert (Vinex-locaties voor de Rijks Planologische Dienst in 1994, het Gelders landschap in opdracht van de provincie in 1996) krijgt Den Hollander zijn meeste opdrachten uit het buitenland. Zo fotografeerde hij de laatste jaren voor het Franse ministerie van Landbouw, het Musée des Beaux Arts in Valenciennes, de stad Barcelona en het Portugese Porto.

Toch heeft hij niet doelbewust voor het buitenland gekozen, zegt hij. ,,Ik heb altijd graag mogen reizen, om te fotograferen en om exposities te bezoeken. En passant leg je contacten, er komen foto's op tafel en vroeger of later komt van het een het ander. Zo gaat het ook in Nederland.'' Dat de belangstelling voor zijn werk er gebleven is, noemt hij wél een kenmerk van het buitenland. ,,In Frankrijk en Spanje worden fotografische benaderingen meer op hun eigen merites beoordeeld en is men ook bereid een fotograaf te volgen in zijn ontwikkeling. In Nederland is de belangstelling veel kortademiger en trendgevoeliger. Hier moet alles zo origineel mogelijk zijn. Maar als de nieuwigheid er vanaf is ben je al snel vergeten.''

Het idee om zich op plantkundige verzamelingen te richten kreeg hij drie jaar geleden in Barcelona. Hij had de opdracht er de nieuw aangelegde botanische tuinen te fotograferen, maar toen hij op de afgesproken datum arriveerde bleken ze nog niet klaar. Uit arren moede zocht Den Hollander een alternatief en vond de herbaria.

,,Het was een eye opener. Duizenden precieuze plantjes, kelkjes, blaadjes en takjes, ondergebracht in strenge, wetenschappelijke classificaties. Sommige boekbladen bevatten alleen nog maar een afdruk van een reeds lang vergaan plantje, op andere stonden oude krabbeltjes en aantekeningen, de handschriften van Linnaeus. Het was allemaal dood materiaal, maar als verzameling op een wonderbaarlijke manier ook heel levendig.'' Terug in Nederland fotografeerde hij ook de plantkundige collecties van de universiteiten van Leiden en Amsterdam, vervolgens die van Parijs en Genève.

Het fotograferen van op papier geplakte dode plantjes lijkt een eenvoudige klus, maar schijn bedriegt, zegt Den Hollander. ,,Tijdens het werken heb ik vaak moeten denken aan landschappen. Ook daar loop je voortdurend te snuffelen tot je de enige juiste uitsnede hebt gevonden. De plantenfoto's zijn vaak niet meer dan fragmenten van wat er op de bladen te zien is. Ik heb meer weggelaten dan gefotografeerd.''

Zo koos hij er ook bewust voor de planten in zwart-wit vast te leggen. ,,De papieren achtergronden zijn heel kleurrijk. Naar mijn gevoel zou dat de aandacht erg afleiden. Kleur is tenslotte niet meer dan de buitenste schil van alles. Waar het om gaat is de schoonheid en de manier waarop met die verzamelingen geprobeerd is greep te krijgen op tijd, groei en verandering. En dat is ook waar het in de fotografie tenslotte om gaat.'' [NRCH,1mei1999]