Triviaal, op een enkele uitzondering na

[Over: When summer has almost gone. Negen Rotterdamse galerieën openen het seizoen met hedendaagse fotografie. Diverse locaties]

When summer has almost gone, heet de mini-manifestatie waarmee sinds 1992 een jaarlijks wisselend aantal Rotterdamse kunstgalerieën gezamenlijk het seizoen opent. Negen deelnemers zijn er dit jaar, die voor de gelegenheid alle fotografie brengen. Het aanbod is uiteenlopend; op één na presenteren de deelnemende galerieën het medium gewoonlijk slechts incidenteel.

De bijdragen variëren van op mousseline afgedrukte opnames van in bomen ingekerfde harten (Dorothee von Windheim, in galerie Phoebus) en overgeborduurde en met pastel betekende gomdrukken van bloemen (Regula Maria Müller, eveneens in Phoebus) tot de hyper-realistische fotowerken van Tim Gutt. In MK Expositieruimte toont hij een metersgrote foto van twee mannen op een lange weg, de een zeulend met een doos, de ander met een rugzak. Vervolgens knipte Gutt zijn hoofdrolspelers uit en plaatste ze op levensecht formaat vóór het nu lege landschap, alsof ze uit de foto zijn gestapt. Tussen beide uitersten bevinden zich onder meer een video-installatie van Marjan Laaper (ook in MK, evenals enkele spookachtige foto's van schaduwen en lichtreflecties gemaakt door Hans Wildschut), portretten van Romy Finke (in Fotomania, de enige fotogalerie in het deelnemersveld) en een foto-installatie met amateurkiekjes (Adam Nankervis, in Salle de Bains). Hoe gevarieerd ook, de bijdragen hebben één ding gemeen: ze weten geen van alle te overtuigen.

Het werk van Von Windheim en Müller kan inhoudelijk en esthetisch niet anders dan nondescript worden genoemd, dat van Gutt niet anders dan hol en retorisch. Het gaat hem naar eigen zeggen om het verbeelden van 'onderhuidse spanningen in het hoofd van anderen' en 'mensen en hun complexiteit'. Het zal wel, maar van die spanning is weinig te merken en de complexiteit lijkt vooral te schuilen in de voor het korrelloos afdrukken op grote formaten benodigde techniek.

Wat uit deze bijdragen spreekt is vooral trivialiteit, ideeënarmoede en gemakzucht. Nieuw of uitzonderlijk is dat overigens niet: het is de keerzijde van de ongekende populariteit die het medium fotografie de laatste jaren onder kunstenaars heeft verworven. Onder die omstandigheden gaat de techniek onvermijdelijk prevaleren boven de inhoud; zolang het maar fotografisch verpakt is, is alles acceptabel.

Neem de videoprojectie van Marjan Laaper van twee door het gras lopende blote voeten. De projector draait rond aan het plafond zodat zich langs de wand een bewegende foto gaat bewegen. Op zichzelf een aardig idee, maar verder dan eindeloos draaien om de eigen as komt het niet. Neem Nankervis' installatie Pansy takes a trip, opgebouwd uit kriskras op de wanden en het plafond geprikte vakantiefoto's, 'opgeleukt' met requisieten als poppen, speelgoedboten en lappen stof. Pretentieloze kiekjes van landschapjes en onbekommerd aanrommelende mensen hebben op zich nog wel iets aanstekelijks maar de willekeur en het gebrek aan terughoudendheid waarmee Nankervis te werk gaat maakt zijn installatie volstrekt richtingloos. Het resultaat is niet eens grappig, hooguit grappig bedoeld. Neem de bijdrage van de gelauwerde (Prix de Rome, 1991) portretfotografe Romy Finke: drie op mat plexiglas afgedrukte groepsportretten, een plastic wandje bedrukt met bloemmotieven en een filmpje waarop telkens weer een draaiende wereldbol te zien is. Het oogt vooral onaf, en van enige onderlinge samenhang is geen sprake.

Alleen Henk Tas (galerie Delta), Phoebe Maas en Risk Hazekamp (beide in Galerie Cokkie Snoei) weten zich enigszins aan de malheur te onttrekken. Tas toont enkele nieuwe ensceneringen rondom Elvis Presley, Marilyn Monroe en Walt Disney-stripfiguren. Culturele iconen zijn het, en Tas zet ze op het bijbehorende voetstukje: grenzend aan de edelkitsch. Zijn kleurrijke en vrolijke foto's verschillen weliswaar nauwelijks van zijn vroegere werk, maar ze zijn in ieder geval helder en vakkundig uitgewerkt.

Risk Hazekamp vindt haar inspiratie in oude westerns die ze contrasteert met beelden van vrouwelijkheid. Ze maakte een filmstill-achtige Piëta in western-outfit, laat een schilderachtig naakt wegdromen bij een portret van Roy Rodgers, voorziet zichzelf in een serie gesolariseerde zwartwit-foto's van telkens andere attributen als pistoolgordel, stetson en shirt. Het oogt nog wat pril, maar het is in ieder geval consequent en doordacht gemaakt. Datzelfde geldt voor het werk van Phoebe Maas. Ze fotografeert 'tussenmomenten'; terloopse indrukken, die zich voordoen als de blik overschakelt van het een naar het ander. Haar foto's van bejaarde handen of van twee boven de bedrand zwevende schoenzolen doen weliswaar wat willekeurig aan, in haar beste ensceneringen slaagt ze erin kleine raadseltjes vorm te geven. Dan wandelen er plots twee armen en een been over de vloer, en kijkt de hond verwonderd naar hoog in beeld zwevende kindervoeten. Net als die van Tas en Hazekamp weten ze te verleiden tot verdieping en daarmee vormen ze een uitzondering tijdens deze zevende When Summer....

In het portaal van galerie Phoebus hangt een zelfportret van Charl van Ark dat zonder meer symbolisch mag heten voor de seizoensopening. Van Ark heeft zich afgebeeld als een net op de wereld neergedaalde engel. Zijn vleugels heeft hij al opgevouwen onder zijn lange jas, maar zijn oren zijn nog rood van de tocht. Koperen afgietsels van die oren hangen naast de foto, samengesmeed in de vorm van een hart. Hij staat er een beetje sneu bij, eenzaam ook. Je kunt je er de tekst van de contactadvertentie gemakkelijk bij voorstellen: 'Fotograaf, groot hart, een en al oor, zoekt langs deze hem sympathieke weg kennismaking met Heus Idee.' [NRCH, 16sep1998, ill: Risk Hazekamp, Roy meets girl]