Vol mededogen met de kleine krabbelaar

[Over: Weegee, New York 1935-1960, Kunsthal, Rotterdam]

De gelukkigste man van de wereld bevindt zich tijdelijk in de Kunsthal. Breed lachend kijkt hij je daar aan van onder zijn zwarte kachelpijp. Zo aanstekelijk is zijn geluk dat iedereen in zijn buurt er iets van meekrijgt. En al mag een enkeling dan nog twijfelen, ook aan hen zie je dat straks de zon zal doorbreken.

Deze foto, gemaakt op Paaszondag 1940 in de New Yorkse wijk Harlem, is zonder twijfel een van de hoogtepunten van de kleine overzichtstentoonstelling in de Rotterdamse Kunsthal van de fameuze Amerikaanse fotojournalist Weegee (1899-1968). De expositie omvat zeventig tamelijk lukraak uit zijn oeuvre gegrepen foto's; van de opnamen die hij in de jaren dertig maakte in de straten van New York tot en met de kaleidoscopisch vervormde portretten uit zijn nadagen. Het levert een wat wisselvallig beeld op en lang niet altijd zijn de meest pregnante foto's gekozen. Maar echt veel uitmaken doet het niet; Weegee is een van die zeldzame fotografen van wie een handvol foto's al voldoende is om de smaak te pakken te krijgen.

De vrolijkheid van dat Harlemse straattafereel staat eigenlijk een beetje haaks op de reputatie van de als Usher Fellig in Zloczew (toen Oostenrijk, nu Polen) geboren fotograaf. Want die is vooral gebaseerd op de politiefoto's die hij als freelancer, als eerste uitgerust met een scanner, vanaf midden jaren dertig maakte in New York; foto's van branden, verkeersongelukken en de slachtoffers van de zoveelste mafia-afrekening.

Die ook in deze tentoonstelling weer ruim aanwezige foto's blijven opvallen, niet alleen omdat ze nog altijd ruiken naar voyeurisme en sensatie maar vooral omdat ze zo `mooi' en verhalend zijn. Weegee maakte van moord en doodslag bij voorkeur een echt kunststukje; compositie met lijk en pistool bijvoorbeeld, of plaveisel met abstract, geronnen bloed. Of hij zorgde ervoor dat er rondom het lijk, de brand of de verfromfaaide auto van alles gebeurde dat na de eerste alleszeggende aanblik de aandacht vasthield: een priester die de laatste sacramenten toedient, een jongen die zijn gewonde kameraad een sigaret tussen de lippen duwt, het lachende meisje dat door brandweermannen in veiligheid wordt gebracht terwijl de vrouw naast haar omkijkt naar de (op de foto niet zichtbare) brandende woonkazerne.

Die stijl had Weegee vooral ontwikkeld uit noodzaak. Wie de pagina's wilde halen moest opvallen. Want de jaren dertig waren weliswaar de jaren waarin de geïllustreerde kranten en tijdschriften massa-oplagen haalden, het waren ook de jaren van de crisis waarin menig amateur probeerde een paar dollar bij te verdienen met foto's van het straatleed.

Eind jaren dertig verminderde de belangstelling voor dergelijke foto's. Zoals een fotoredacteur Weegee in die tijd toevertrouwde werd het nu tijd voor `levend vlees`. Hij verlegde zijn belangstelling en stroopte de nachtcafés af van de Lower East Side en de Bowery, fotografeerde de bezoekers van kerken en jazzclubs, de optredens van Frank Sinatra, vrijende paartjes in de bioscoop, kinderen slapend op een brandtrap tijdens een hittegolf, een groentenman met zijn paard in de sneeuw.

Die foto's geven een inkijkje in het stadse volksleven in het New York van de jaren dertig en veertig. Het zijn foto's vol mededogen voor kleine krabbelaars die er het beste van proberen te maken. Met de grote graaiers had Weegee weinig op. Die fotografeerde hij bij de Metropolitan Opera en dan benadrukte hij de dure bontjassen en de dikke nekken. Ook daar werden hoge hoeden gedragen, maar dan zonder glimlach en Harlemse flair.

Na de Tweede Wereldoorlog ging Weegee reclamefoto's maken voor Vogue, Life, Look en Fortune. Hij werkte enige jaren als consultant voor filmstudio's in Hollywood en speelde wat bijrollen, steevast als fotograaf. Maar zijn eigen foto's raakten in de vergetelheid; te simpel en te plat vonden de fotoredacteuren.

Hij legde zich toe op fotografische grappen en grollen, maakte met kaleidoscopische voorzetstukjes op zijn lens portretten van Marilyn Monroe en Robert Kennedy, maar ditmaal kon hij het tij niet mee keren. En geen wonder, want sterk is dit latere werk allerminst. Het is maar buitenkant en mist de emotie en het leven-in-de-brouwerij die de ware ingrediënten van zijn foto's waren. [NRCH, 16apr1999]