Helletocht


Op 19 september 1941 werd Wehrmacht-officier Heinrich Jöst 43 jaar. Afkomstig uit de Palts en gelegerd in de Warschauer buitenwijk Praga, besloot hij zijn vrije uren op die feestelijke maar door de oorlog ook wat eenzame dag te gebruiken voor een bezoek aan het getto van de stad. Hij was, zei hij later, nieuwsgierig naar wat zich er afspeelde: al enige tijd zag hij 's ochtends langs de muren telkens lijken liggen.

Als verwoed amateur-fotograaf besloot Jöst zijn camera mee te nemen. In een paar uur tijd schoot hij dertien films vol die hij direct liet ontwikkelen door een Poolse drogist. De afdrukken hield hij
verborgen, ook na afloop van de oorlog. Pas kort voor zijn dood in december 1983 gaf hij ze aan Stern-journalist Günther Schwarberg, maar dat blad weigerde publicatie. Pas toen Schwarberg er enkele opnam in een van zijn boeken over de holocaust, ging Stern tot plaatsing over.

In het onlangs verschenen boek In the Ghetto of Warsaw zijn de 136 foto's die Jöst op zijn uitje maakte, voor het eerst gepubliceerd, voorzien van citaten uit zijn gesprekken met Schwarberg. Een verslag van een ware helletocht.

In het getto, vier vierkante kilometer groot, waren bijna een half miljoen mensen bijeengedreven. Voedsel, water en brandstof waren schaars en onbetaalbaar. Er stierven per dag naar schatting 150 mensen. Jöst fotografeerde uitgemergelde straatventers achter tafeltjes met een handvol sigaretten, een broodmagere vrouw die armbanden met jodenster verkoopt, een uitgeput over straat kruipend kind, een man met benen vol open wonden, een oude vrouw die aan de voet van een stenen trap in elkaar is gezakt - `Ze moet dood geweest zijn. Ik heb een tijd naar haar gekeken; ze bewoog niet', aldus Jösts bijschrift.

Soms, op de meest overbevolkte van zijn op mat papier afgedrukte foto's, zou je heel even de plaats, de tijd en de toekomst vergeten: daar steekt ineens een keurig geklede man met een aktetas de straat over of loopt een moeder achter een kinderwagen, beschenen door een warm namiddagzonnetje. Het zijn dergelijke foto's die in hun bedrieglijke alledaagsheid herinneringen oproepen aan A Vanished World, het monumentale boek waarin Roman Vishniac (1897-1990) verslag doet van zijn reizen door de joodse wereld aan het eind van de jaren dertig. Hoewel ook in diens foto's van Warschau honger en armoede al hun intrede hebben gedaan vanwege de in 1937 ingestelde beroepsverboden, zijn Vishniacs straattaferelen vol groentestalletjes en broodverkopers nog opnamen van een dagelijks leven - bij Jöst is enkel sprake van een poging tot overleven. Wie beide boeken naast elkaar legt, kan zich nauwelijks voorstellen hoe weinig tijd er tussen beider foto's ligt.

Niemand sprak die dag tegen hem, zegt Jöst. Zelfs de bedelaars schoten hem niet aan - ongetwijfeld vanwege zijn uniform. Wèl nam zo nu en dan iemand zijn hoed voor hem af. Niet uit vriendelijkheid, wist hij: zo dienden Duitse officieren volgens een verordening nu eenmaal gegroet te worden. Hoewel de Poolse politie noch de Duitse soldaten hem een strobreed in de weg legden, is aan zijn foto's af te zien dat Jöst zich die middag allesbehalve op zijn gemak voelde: ze zijn scheef, onscherp en vaak bewogen.

Aan het eind van de dag volgde hij een van de lijkkarren (ze komen op veel van zijn foto's voor) naar de begraafplaats aan de rand van het getto. Ter plekke wordt de inhoud uit de slordig in elkaar getimmerde kisten gekieperd, om even later, ontdaan van de laatste resten kleding, door kinderen in een massagraf gestort te worden. `Toen ik de foto's later bekeek vroeg ik me af hoe ik zoiets ooit heb kunnen fotograferen', aldus het bijschrift. Het is een reactie die ook professionele oorlogsfotografen vaak vertonen - een mengeling van schaamte, schuldgevoel en onbegrip over zichzelf en de wereld.

Maar wat Jöst, die na de oorlog weer hotelier werd, achteraf nog het meeste dwarszit is dat hij zo laat pas in de gaten kreeg wat zich pal onder zijn ogen had afgespeeld. Hij was die dag ook enkele oude bekenden uit Keulen tegengekomen, vertelde hij aan Schwarberg. Wat gaat er met ons gebeuren, hadden ze hem wanhopig gevraagd. Hoezo, had hij geantwoord. `Nog enkele maanden, dan is de oorlog voorbij en kunnen jullie weer naar huis.'

Een jaar later begonnen de deportaties naar Treblinka, culminerend in de grote ontruiming in mei 1943 na het neerslaan van de vier weken durende opstand in datzelfde getto.

-----

Over: Günther Schwarberg (red.): In the Ghetto of Warsaw. Heinrich Jöst's Photographs. 
In: NRC Handelsblad, 4 mei 2001
Foto: Heinrich Jöst, Bedelende kinderen, 19 september 1941