Kijken, nog eens kijken

[Over: An Eclectic Focus. Photographs from the Vernon Collection, in Photographische Sammlung / SK Stiftung Kultur,  Keulen]

Vanaf 1977 bracht de Amerikaan Robert Vernon, samen met zijn in 1998 overleden vrouw Marjorie, een collectie van ruim 5000 foto's bijeen waarvan er 150 in de expositie te zien zijn. Hun blik was behalve lichtvoetig en optimistisch (foto's van oorlog, honger en ellende zijn in de presentatie opvallend afwezig) vooral gevarieerd: van een fragiele contactafdruk van een lapje kant rond 1840 gemaakt door Henry Fox Talbot, de grootse architectonische stadsbeelden van Edouard Baldus of Gustave le Gray's zee-foto Grande Vague, Sète (1856) tot moderne fotoschilderingen van Robert Rausschenberg en de al even hedendaagse monumentale stadsbouwputten van Stephane Couturier. Ze apprecieerden de naaktfoto's van Edward Weston, de breed uitgesmeerde landschappen van Ansel Adams en een stilleventje dat Paul Strand maakte van twee kogellagers - allen fotografen van naam. Maar evenzeer hadden ze oog voor onbekenden als Karl F. Struss en Max Yavno.

Struss (1886-1981) maakte kleine straattaferelen, zoals de foto die hij rond 1910 maakte op het hoekje van Water Street van een krantenverkoper op krukken tegen de achtergrond van een schimmige pijler van de Brooklyn Bridge. Yavno (1911-1985) had een voorliefde voor wat heimelijk ogende opnames van menselijk samenzijn zoals een van afstand gefotografeerde choreografie van vier werklozen aan de rand van het trottoir of de ruggen van gymnastische badgasten en hun publiek op een zonovergoten strand. Ook zijn intrigerende van nabij gefotografeerde portret van twee Chinese mannen heeft dat heimelijke karakter, al was het maar omdat beide heren zo nonchalant het beeld uit kijken, aan weerszijden leunend tegen een deurpost die werkt als een spiegel waarin alles is omgedraaid (een regenjas is van kleur verschoten, een broek het ruitjespatroon kwijtgeraakt, een boordknoopje losgeraakt) maar toch hetzelfde is gebleven.

Dat de presentatie bij alle variatie toch zeer coherent geworden is, is vooral te danken aan de vormgeving. Er is niet gekozen voor een indeling naar chronologie of genre, maar voor het groeperen van foto's op grond van hun visuele eigenschappen. De combinaties, telkens vijf tot tien foto's, zijn nu eens gebaseerd op contrasten, dan weer op overeenkomsten, onderwerpen of elementen als de horizon of de schakeringen in de kleur wit. Achter de tegen een tussenwandje gehangen moderne bouwput van Couturier hangt Strands kogellagerstilleven uit 1920, samen met foto's van een boerenschuur (Charles Sheeler, 1916) en een olietank (Alma R. Lavenson, 1931): vier tijden, vier keer bedrijvigheid, vier vormen - van de bijna wetenschappelijke precisie van Couturier tot de Sheelers vingerwijzing naar de beslotenheid van agrarische gemeenschappen en de esthetiek van Strand en Lavenson. Een gesolariseerd vrouwenprofiel van Man Ray uit 1930 is gegroepeerd met de misvormde handen van een door kwikvergiftiging getroffen kind in Minamata (Eugene Smith, 1971): hemelsbreed verschillend maar beide serene beelden. Een serie vroege 19de-eeuwse portretten en topografische foto's wordt afgesloten met een liggend naakt van Frantiek Dritikol en een stilleven met schelp van Josef Sudek - honderd jaar later gemaakt en in alles anders terwijl er toch alle elementen in het werk van de voorgangers in terug te vinden zijn, van de tint tot de verstilde beeldopbouw.

Het zijn verbeeldingsvolle overgangen in het kijken die op deze wijze worden gemaakt. Wellicht is deze vorm mede ingegeven door de eerste foto die de Vernons kochten: een van picturalistische schimmigheid doordrenkt portret van een kindje op een heuveltop, in 1906 gefotografeerd door de Oostenrijker Heinrich Kühn. De aankoop was impulsief, ingegeven door Marjorie Vernons indruk dat het een portret van haarzelf had kunnen zijn: de associatieve krachten van de fotografie lagen aan de basis van de collectie.

Dat de volgorde en groepering van de foto's in de catalogus (gemaakt voor de Amerikaanse presentatie in de zomer van 1999) een geheel andere is dan die waarvoor de Photographische Sammlung koos is daarbij allerminst bezwaarlijk. Integendeel zelfs. De verschillen zullen ook de collectioneur ongetwijfeld opnieuw doen kijken. [NRCH 20mrt2000, foto: Gustave Le Gray, La Grande Vague, Sète, 1857]