Ongeschikt voor de schildersezel

Over: Henri Berssenbrugge: Passie-energie-fotografie. Kunsthal, Rotterdam. NRCH 19jan2001]

Als zoon van een manufacturenhandelaar wist Henri Berssenbrugge dat iedere ambitie gefinancierd moest worden - ook een artistieke. Eerst brood op de plank. Wat in zijn tijd vooral neerkwam op het maken van portretten. Dus een studio inrichten, adverteren, klanten plezieren, nabestellingen afdrukken, boekhouding bijhouden, studio schoonhouden.
Het maakte hem soms `beroerd en ellendig' bekende hij in 1925 aan een journalist van het weekblad De Kunst. ,,Dan komt alles in mij in opstand, steeds maar prozaïsch werken, geld verdienen, centen hebben. Is dat een bestaan een mensch waardig?''
Scheen de zon dan wilde hij naar buiten, foto's maken, `idealiseeren'.
Naar Naaldwijk bijvoorbeeld om een dienstbode aan de rand van een gracht op haar knieën in de weer te zien met een emmer, of het veld in achter Tilburg om er boeren en landarbeiders te fotograferen en even later een groep zigeuners. En kijk: voor het Centraal Station in Amsterdam dansen drie meiden weggedoken onder een paraplu over het spiegelende asfalt. In Utrecht zitten de terrassen vol. In Parijs dampen de straten in het ochtendlicht.

Gewoon wat door Rotterdam banjeren kon ook: de bedrijvigheid in de haven fotograferen, zien hoe mooi de Wezenbrug over de Steigersgracht leunt, hoe een handkar door de Torenstraat naar de voet van de Grote Kerk wordt geduwd en de klanten samendrommen bij de wagen van mosselvrouwtje Jannetje Visser. Bleef hij lang genoeg rondhangen dan zag hij een laat namiddagzonnetje de keien in de Leeuwenstraat strelen waar op de hoek de vaders (armen in de zij, armen op de rug, armen over elkaar) hun spelende kinderen in de gaten hielden. Nog weer later voerden iele boompjes aan de Goudse Singel een duister schimmenspel op gehuld in de avondmist.
Maar ja, `de zaak is geopend van 's morgens tien tot 's middags vijf'. Razend kon hij er van worden. Wat in de praktijk betekende dat hij nog harder werkte om gedaan te krijgen wat hem allemaal voor ogen stond - het moet menig hedendaags collega bekend in de oren klinken.
Passie-energie-fotografie heet dan ook de tentoonstelling in de Rotterdamse Kunsthal waarin met 250 foto's voor het eerst een volwassen overzicht wordt getoond van het omvangrijke en veelzijdige oeuvre van Bernard Heinrich Wilhelm Berssenbrugge (1873-1959); in de eerste helft van de vorige eeuw tot in het buitenland met voorsprong de bekendste Nederlandse fotograaf, nadien vooral vergeten.

Helemaal onbegrijpelijk is die vergetelheid niet. Hij was geen vertegenwoordiger van de baanbrekende moderniseringen van de Nieuwe Zakelijkheid en zijn ongebruikelijke abstracties, close-ups en perspectieven. Met zijn wollige, soms nadrukkelijk romantische stijl en zijn perfecte beheersing van bewerkelijke afdruktechnieken hoorde Berssenbrugge eerder thuis in de picturalistische traditie van de 19de eeuw. `Fotokunstenaar' of `kunstfotograaf' noemde hij zich niet voor niets - benamingen die pasten in het idioom van de `ouderwetse' fotografie.
Maar die lang gehuldigde opvatting is onterecht, dat laat de presentatie in de Kunsthal overtuigend zien. Ze is oppervlakkig (alsof modern gelijk staat aan kwaliteit), gemakzuchtig (want voorbijgaand aan zijn veelzijdigheid) en bovenal: eenzijdig. Want ook Berssenbrugge kon prima uit de voeten met een diagonale compositie of een ongebruikelijk perspectief, zoals hij ook de techniek van het fotogram uitstekend beheerste. Als hij zin had was hij net als de collega's van het Bauhaus best in staat tot een vrolijke choreografie voor vijf scheermesjes.
En ook al moest hij zich in zijn portretstudio bezighouden met `het nette burgerdom met grootmoeder en het andere vee' (aldus een bevriend architect), foto's als die van het profiel van de energiek dansende acteur Abraham van der Vies en het gezicht van de actrice Myra Ward - links `afgesneden' langs neus en mondhoek, rechts gedomineerd door een pontificaal voor het gezicht gehouden hand - zijn van onmiskenbaar artistiek niveau.

De tentoonstelling, samengesteld door Harm Botman en Ingeborg Leijerzapf, conservator fotografie van het Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit Leiden en vier jaar geleden gepromoveerd op Berssenbrugges werk, is ondergebracht in een speciaal voor de gelegenheid op de begane grond getimmerd kabinet. Gedempt maar voldoende verlicht en geschilderd in zachte kleuren omhult het de foto's als een gerieflijke winterjas.

In de binnenruimte zijn met honderd foto's de hoogtepunten uit het oeuvre bijeengebracht. In de `schil' aan de buitenkant worden enkele details belicht. Daar hangen Berssenbrugges unieke foto's van het vooroorlogse Rotterdam, er zijn wat persoonlijke parafernalia uitgestald en er wordt aandacht besteed aan zijn fenomenale afdruktechniek. Er is te zien hoeveel foto's verscholen kunnen gaan achter `meervoudige gomdruk', hoeveel tinten achter `ontwikkel gelatine zilverdruk'. De schilder Jan Toorop en de dichter P.C. Boutens zijn er te vinden, telkens weer anders in toon, gradatie en oppervlaktestructuur.
De educatieve bedoelingen mogen er dan wat dik op liggen, de varianten laten duidelijk zien over hoeveel creatief vernuft Berssenbrugge beschikte. Hij kon een gezicht vrijwel weg laten vallen tegen een donkere achtergrond om uit de weinige resterende vlekken toch een gezicht te voorschijn te toveren. Zelfs een ansichtkaartgroot afdrukje van een boot op de Zuiderzee kon hij door een miniem streepje licht op de horizon een verbluffende suggestie van diepte meegeven.
De foto's zijn grotendeels afkomstig uit de collectie van het Leidse Prentenkabinet en uit het Rotterdams gemeentearchief dat al eind jaren veertig Berssenbrugges vooroorlogse foto's van de stad kocht. Op een enkele uitzondering na zijn het originele afdrukken, waarvan de formaten uiteenlopen van straattafereeltjes niet groter dan een postzegel tot het portret van een Brabantse boerenvrouw ter grootte van een halve krantenpagina. Ondanks de grote verschillen ontstaat er toch een zeer coherent beeld. Samen met een omvangrijke en schitterend gedrukte catalogus - een handelseditie van Leijerzapfs proefschrift - maakt het de tentoonstelling tot een inhaalslag met een voor de Nederlandse fotografie zeldzame allure.


Hoewel zijn beheersing van licht en compositie anders zouden kunnen doen vermoeden was de in Rotterdam geboren Berssenbrugge autodidact; hij volgde een opleiding tot kunst- en decoratieschilder aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen.
Een blauwe maandag moet hij inderdaad als decoratieschilder hebben gewerkt, maar toen hij rond 1900 voor het eerst een camera in handen kreeg was hij op slag verkocht. De snelheid van werken die de techniek bood moet hem hebben aangesproken, vermoedt Leijerzapf in de catalogus. Berssenbrugge was behept met een rusteloze natuur, en het viel hem maar moeilijk om uren stil te zitten achter een schildersezel, schrijft ze.
Zijn eerste atelier, al in 1901 geopend in Tilburg, hield vijf jaar stand. Daarna ging hij terug naar zijn geboortestad om in 1916 te verhuizen naar Den Haag. Aanvankelijk legde hij zich toe op standaard portretwerk op visitekaart- en kabinetformaat - al kon `levensgroot' ook, evenals afbeeldingen op broches, dasspelden en kop en schotels, aldus de bewaard gebleven advertenties.

Gedreven door de ambitie uit te groeien tot een erkend kunstfotograaf, begon hij in Rotterdam met het portretteren van acteurs, danseressen en schrijvers - het begin van een uitgebreid archief van bekende culturele Nederlanders. Hij fotografeerde toneelvoormannen als Willem Royaards, Eduard Verkade en Herman Heijermans, de acteurs Louis Bouwmeester en Albert van Dalsum, de actrices Fie Carelsen en Fien de la Mar. In Den Haag liet Berssenbrugge in de Zeestraat een pand tot studio verbouwen door de Stijl-architect Jan Wits en kleuren door de schilder Vilmos Huszár (een maquette van het pand is in de expositie opgenomen). Hij richtte naast zijn studio een expositiezaal in voor het tonen van zijn eigen werk - de culturele beau monde kwam er graag over de vloer.
`Zeer geschikt voor wandversiering', adverteerde Berssenbrugge zijn kunstzaal. In de catalogus staan enkele foto's van winkelend publiek voor de etalage. Zou de anderhalf jaar geleden bij toeval opgedoken onbekende afdruk van dat doorkijkje in de Rotterdamse Torenstraat met Grote Kerk en handkar - de Kunsthal toont zowel het origineel als een metershoge reproductie - zo ooit in Groningen terechtgekomen zijn?

Zodra `het werk' het maar even toeliet ging hij naar buiten. Rond Tilburg fotografeerde hij boeren op het land, moeders in de weer in boerenkeukens, wevers en likeurstokers in de fabriek. In Rotterdam waren het lantaarnschoonmakers, houtvlotters, bouwvakkers en dienstbodes. En anders was er wel een kluit jongens rond een hoepel, een putjesschepper gravend naast een begraafplaats, een overstekende klas schoolkinderen - afgewogen gecomponeerde foto's, ook al druipen ze van de toevalligheid.
Vooral die Rotterdamse stadsfoto's doen onvermijdelijk denken aan het werk dat de schilder G.H. Breitner en stadschroniqueur Jacob Olie in Amsterdam maakten. Maar de verschillen zijn groot. Breitner was losser en impressionistischer. En waar Olie zich concentreerde op het voorkomen van de stad, keek Berssenbrugge vooral naar het dagelijks leven dat zich er afspeelde. Al gaf hij dat graag een romantische draai, gebruikmakend van doorkijkjes en wolkenpartijen, spiegelingen in het water en een zacht spel van licht en schaduw. Ook van het pittoreske effect van een fikse sneeuwstorm maakte hij graag gebruik, zelfs als het ging om een begrafenisstoet in de Jonker Fransstraat of het gezwoeg met handkarren op de hoek bij 't Boschje.

De laatste foto's in de tentoonstelling dateren van juli 1940, toen hij in Rotterdam de verwoestingen van het bombardement in ogenschouw kwam nemen. Kleine, stille, sombere foto's leverde het op: een bomkrater bij Vlaardingen, de restanten van een kerk, rookwolken boven Pernis, een kaalgeslagen vlakte. Het zijn zwarte foto's zonder opsmuk - alsof hij zich doelbewust inhield in de wetenschap dat er hier niets te `idealiseeren' viel.
Zijn atelier was toen al min of meer gesloten. In 1939 door een beroerte getroffen, had hij maandenlang rust moest houden. Maar de loop was er al langer uit; het gecombineerde resultaat van de recessie, de toename van particulier camerabezit en de goedkopere glamour van een jongere generatie fotografen. In 1942 sloot hij de deuren.
Een deel van zijn negatieven en foto's sloeg hij op. De ruimte bleek te vochtig, zodat hij achteraf veel moest weggooien. Omdat hij er geen koper voor kon vinden had hij de meeste portretnegatieven al eerder vernietigd. Ook die van de Letse danseres Wy Magito die hij rond 1926 had gefotografeerd met een masker in haar hand. Maar enkele afdrukken daarvan bleven gelukkig bewaard: expressieve foto's, ingehouden theatraal drama. Van een ervan vervaardigde hij zowel een `gewone' afdruk als een nieuw papieren negatief. Naast elkaar doen ze sterk denken aan het diptiek Noire et Blanche van Man Ray. Ook die foto's stammen uit 1926; twee jaar geleden schreven ze geschiedenis door op een veiling in New York 1,2 miljoen gulden op te brengen. Berssenbrugge's variant doet er nauwelijks voor onder. [Foto: Henri Berssenbrugge, Kinderen op de Zeevischmarkt, Rotterdam, omstreeks 1910]