Oog voor het triviale

[Over: Alfred Stieglitz, Foto's uit de voormalige collectie Georgia O'Keeffe. Kunsthal, Rotterdam. In: NRCH 11nov2000]

In 1907 fotografeerde Alfred Stieglitz het gewirwar van emigranten op het tussendek van een oceaanstomer. Nonchalant opgehangen wasgoed, strohoedjes, petten en hoofddoeken, jengelende kinderen, vaders en moeders ieder in hun eigen staat van landerigheid - het staat er allemaal op. Het centrum van de foto wordt in beslag genomen door een zonovergoten houten plankiertje. Hoewel opvallend, ben je geneigd er de minste aandacht aan te besteden; een ornament om de vlakken wat te verdelen, meer niet. Maar hoe langer je kijkt, hoe meer aandacht dat oplichtende bruggetje opeist. En dan is er maar weinig voor nodig om de loopplank te zien waarover al die mannen, vrouwen en kinderen straks bij aankomst in de Nieuwe Wereld hun gedroomde gouden toekomst zullen betreden.

The Steerage is nadien wel een van de markantste foto's uit de geschiedenis van de fotografie genoemd. Met het onderwerp heeft dat weinig van doen. Het zit 'm in de aard van de foto, als in het voorbijgaan gemaakt. Het licht, de schaduwen, de verdeling van de mensen en de dingen - het heeft allemaal iets vanzelfsprekends. En ook al is die vanzelfsprekendheid in de fotografie inmiddels zelf ook vanzelfsprekend geworden, omstreeks Stieglitz' eeuwwisseling was een foto zonder schilderachtige gekunsteldheid een eye-opener.

Wat hij wilde, schreef Stieglitz ooit, was `to make my photographs look so much like photographs that unless one has eyes and sees, they won't be seen'. Het had het motto kunnen zijn van de tentoonstelling in de Kunsthal in Rotterdam, die ruim honderd foto's van hem omvat. Niet alleen omdat de zaken die hij bij voorkeur fotografeerde vaak grenzen aan het triviale (de knopen op het rugpand van een jurk, de toppen van een rijtje populieren, een hand die oplicht in de duisternis) maar ook omdat ze zo klein zijn. De meeste afdrukken zijn niet groter dan een ansichtkaart, de grootste is niet veel groter dan een A4-tje.

Stieglitz (1864-1946) geldt als grondlegger van de moderne (Amerikaanse) fotografie. De tentoonstelling in de Kunsthal is bijzonder, want niet alleen was er niet eerder een dergelijk omvangrijk retrospectief van zijn werk in Nederland te zien, ook de getoonde afdrukken zijn nog maar nauwelijks geëxposeerd. De foto's, gemaakt tussen 1890 en 1935, werden in 1946 door Stieglitz' weduwe Georgia O'Keeffe geschonken aan het George Eastman House in Rochester, New York. Daar bleven ze vanwege de door haar opgelegde strenge conserveringseisen voornamelijk achter slot en grendel. Pas twee jaar geleden werden die eisen na tussenkomst van de rechter bijgesteld. Het is na de recente vakbeurs Photokina in Keulen nog maar de tweede keer dat de collectie wordt getoond. Na Rotterdam zal de tentoonstelling (verzekerde waarde 12,5 miljoen dollar en daarmee naar verluidt de duurste fototentoonstelling aller tijden) beginnen aan een tournee door de Verenigde Staten.

De presentatie omvat Stieglitz' complete oeuvre - van landschappen en stadsfoto's, architectuuropnames en stillevens tot de portretten, waaronder die van Georgia O'Keeffe, en de `wolkenfoto's' die hij aan het eind van zijn carrière maakte. Er is geen strakke chronologische of thematische opbouw, maar desondanks is het grillige breukvlak tussen de wolligheid van de picturale negentiende eeuw en de moderne helderheid van de twintigste moeiteloos te volgen.

Fotografeert Stieglitz tijdens een reis door Europa in 1894 twee Katwijkse vissersvrouwen op het strand, dan resulteert dat in een egale en zachtmoedige fotogravure die nadrukkelijk probeert mooi en ontroerend te zijn en doet denken aan een schilderij uit de Haagse school. Hetzelfde negatief dertig jaar later nog eens afgedrukt, ditmaal volledig zodat de vrouwen niet langer hoofdrolspelers zijn maar een onderdeel van de kuststrook, resulteert in een ragfijne zwarte afdruk. Maar vele malen mooier dan op die oorspronkelijke druk, stipt het laatste middaglicht nu bijna terloops de witte kanten mutsjes aan.

Zo lijkt ook het portret van een jonge vrouw zittend in een kamer waarin de blinden voor het raam het licht strepen in het interieur doet trekken (1889) nog te twijfelen aan zichzelf. Maar al omstreeks dezelfde tijd fotografeerde hij in Parijs breeduit een verregende boulevard: het hobbelige spiegelende asfalt, een woud van paraplu's, in elkaar gedoken koetsiers op paardentaxi's, een jurk die met een pink boven een plas wordt getild. Het is een even sfeervolle als gedetailleerde foto die alle schroom van zich heeft afgeworpen.

Wat vooral opvalt is hoe geconcentreerd Stieglitz' blik in de loop der jaren werd. Zijn foto's benaderen steeds dichter het stilleven, of het nu gaat om de opgetrokken wenkbrauwen van O'Keeffe ontwakend uit een hazenslaapje, de glinstering van verse regendruppels op nog ongeplukte appels, of de riemen en stangen in het tuig rond de flank van een paard. Ze laten zien hoe bijzonder en betekenisvol het alledaagse eruit kan zien als het eenmaal is stilgezet. Die visie is honderd jaar later gemeengoed geworden. En dat is soms wat hinderlijk bij het kijken naar Stieglitz' foto's. Bij herhaling betrap je jezelf op het gevoel deze of gene `al eens ergens anders gezien te hebben': het gras en de populieren bij Ansel Adams, de nachtelijke straten met hun warme lantaarns bij Brassaï, het beregende kruispunt bij Doisneau, een Venetiaans jongensportret bij Paul Strand. Het is het onvermijdelijke lot van voorlopers en vernieuwers.