Vechten tegen verval

Hans de Herder tekent met zijn vinger een simpele, aflopende curve op zijn bureaublad. Ruim onder het midden trekt hij met een beslist gebaar een horizontale streep. Dáár zit de kneep, zegt hij. De curve staat voor het verval, inherent aan ieder historisch én modern fotografisch procédé - omdat de chemicaliën die het beeld doen ontstaan nu eenmaal ook zorgen voor de afbraak ervan. De streep is het moment waarop het oog ziet dat er iets mis is. ,,En dan is het kwaad al geschied. Het oog is te ongevoelig om fotografisch verval vroegtijdig te zien. Fotografisch verval is chemisch verval. Het is een sluipmoordenaar.''

Die moordenaar leerde De Herder in 1985 kennen, toen hij als hoofd van de afdeling conservering en restauratie van de Rijksdienst voor de Beeldende Kunst de zojuist door de Nederlandse staat aangekochte fotocollectie van Bert Hartkamp onder ogen kreeg. ,,Of we even konden vertellen hoe de foto's ervoor stonden. Was er een conserveringsachterstand? En zo ja, wat zou het verhelpen ervan gaan kosten? We stonden met de mond vol tanden. We wisten niet wat we moesten onderzoeken of meten. Laat staan dat we wisten hoe dat moest.'' Tot zijn verrassing ontdekte hij dat niemand in Nederland hem de juiste antwoorden kon geven.

In 1992 richtte De Herder, gesteund door het toenmalige ministerie van WVC, het Nationaal Fotorestauratie Atelier (NFrA) op. Sinds 1994 is het Atelier samen met het Nederlands Foto Instituut (NFI) en het Nederlands Fotoarchief (NFA) gevestigd in het `Huis van de Fotografie' in de Rotterdamse Witte de Withstraat.

Samen met vijf medewerkers houdt De Herder zich bezig met het conserveren, dupliceren en restaureren van fotografie. Het NFrA (dat binnenkort met het NFI en het NFA de fotografiepijler vormt in het op te richten Las Palmas, het Internationale Instituut voor de Beeldcultuur in Rotterdam) is qua opzet en outillage een voorloper: nergens anders in Europa is de apparatuur en deskundigheid voor grootscheepse conserveringsprojecten in deze vorm aanwezig.

De activiteiten van het NFrA strekken zich uit van de advisering omtrent verpakkingsmateriaal en de inrichting van speciale koude kluizen tot het dupliceren van kwetsbare glasnegatieven of brandbaar celluloid en het restaureren van oude beschadigde afdrukken of complete albums. De opdrachtgevers zijn vooral musea en archieven.

Maar ook particulieren weten inmiddels de weg naar het Atelier te vinden. ,,Er zijn mensen die uniek fotomateriaal in handen hebben. Het zijn zelden verzamelaars, meestal is het een kwestie van overerving. Juist door die persoonlijke band is hun veel gelegen aan het goed bewaren van hun erfenis. Als het toch ooit in een openbare collectie komt, zal het in ieder geval in goede conditie zijn.''

Rond conserverings- en restauratiewerk hangt, mede omdat het zich voornamelijk richt op historisch materiaal, de geur van ouderwets handwerk: minutieus, tijdrovend en zelden spectaculair. Dat idee is achterhaald, zegt De Herder. De moderne restaurator maakt veelvuldig gebruik van moderne en digitale technieken. Historische glasnegatieven die wegens hun toonschaal niet goed op modern papier kunnen worden afgedrukt, worden met computergestuurde apparatuur doorgemeten en vervolgens gedupliceerd waarbij de originele toonschaal wordt `gecomprimeerd'. Met behulp van infrarood-reflectologie worden door oxidatie vervaagde daguerreotypieën (primitieve fotografie volgens het procédé van Daguerre) bekeken, hun chemische samenstelling wordt geanalyseerd door middel van röntgenfluorescentie.

De afgelopen jaren herstelde het NFrA in het kader van het Deltaplan voor Cultuurbehoud onder meer de werkboeken van Ed van de Elsken, de nitraatnegatieven van de fotograferende schilder G.H. Breitner, de oorlogsfoto's van Cas Oorthuys, de albums en daguerreotypieën van Eduard Isaac Asser en de uiterst kwetsbare natte collodiumnegatieven van de Amsterdamse stadschroniqueur Jacob Olie. Voor de recente Olie-tentoonstelling in het Amsterdams Gemeentearchief werden ook diens 27 unieke, zwaar beschadigde, ambrotypieën (op glas gemaakte negatieven, die door een zwart laklaagje aan de achterzijde lijken op positieven) gerestaureerd.

Stuk voor stuk waren het, gezien hun staat, noodzakelijke projecten. Maar ze zijn niet meer dan het topje van de ijsberg, zegt De Herder. Want de fotocollectie Nederland, het geheel van de bij archieven, musea en andere instellingen bewaarde fotografie, lijdt aan ,,zwaar achterstallig onderhoud''.

De omstandigheden waaronder foto's en negatieven bewaard worden zijn, op enkele uitzonderingen na, verre van optimaal. Zelfs gerenommeerde instellingen als het Maria Austria Instituut en het Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit in Leiden hebben niet de beschikking over zoiets fundamenteels als een goede koude kluis, waarin luchtvochtigheid en temperatuur zo te controleren zijn dat het verval gestabiliseerd wordt. Vrijwel nergens is geld beschikbaar voor de aanschaf van het juiste verpakkingsmateriaal en onderhoud van de collectie. Ook ontbreekt veelal basiskennis van de omgang met fotografie. ,,En als je niet weet wat je in handen hebt, weet je ook niet wat er aan mankeert. Laat staan dat je weet wat er aan gedaan moet worden'', aldus De Herder.

Op grond van onderzoeken van het Nederlands Fotogenootschap (overkoepelend orgaan van de fotografieverzamelende instellingen) en het Instituut Collectie Nederland schat De Herder dat er de komende jaren een bedrag van 250 tot 300 miljoen gulden nodig zal zijn om de fotocollectie Nederland voor verdwijning te behoeden.

Voor dat geld zouden onder meer enkele centrale depots moeten worden gebouwd waarin de kleinere instellingen en particuliere fotobezitters het meest kwetsbare deel van hun collectie kunnen onderbrengen. De grotere instellingen, in het bezit van omvangrijke collecties waaruit veelvuldig wordt geput voor tentoonstellingen, onderzoek en publicaties, dienen de beschikking te krijgen over eigen depots. Daarnaast zou een gedegen onderzoek moeten worden gedaan naar collecties die op korte termijn om daadwerkelijke aandacht vragen.

De Herder schat dat in 60 procent van de gevallen met passieve conservering kan worden volstaan: schoonmaken en opnieuw verpakken, en het verbeteren van de bewaarcondities opdat het verval kan worden gestabiliseerd. Het restant moet actief worden geconserveerd. In pakweg een kwart van de gevallen is dat dringend: het herstellen van scheuren, het verwijderen van plakband, lijm en andere schadelijke stoffen, en het dupliceren van negatiefmateriaal.

Vooral dat laatste probleem is omvangrijker dan gedacht. De Herder: ,,Bijna alle negatiefmateriaal van na de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld is gemaakt op acetaat, een kunststof die indien niet zeer koud bewaard, na dertig jaar uit elkaar valt. Door dit verval zijn al complete, artistiek en historisch waardevolle archieven verloren gegaan. Wat reeds is aangetast kan alleen nog gered worden door het te dupliceren.''

Dat de zorgwekkende toestand van het fotografisch cultureel erfgoed nog steeds niet algemeen wordt ingezien, heeft alles te maken met de schijn van de fotografie, meent hij. ,,Het is nu eenmaal een reproduceerbaar medium. Voor een paar dubbeltjes laat je om de hoek van een negatief een nieuw afdrukje maken. Dus waar maak je je druk over? Maar negatieven vergaan, en dan valt er niks meer te reproduceren. En van veel foto's is überhaupt geen negatief bewaard gebleven, zeker van 19de-eeuwse foto's niet. Je moet het doen met de afdrukken. En die verbleken, en ook dat is onherstelbaar. Als we niet snel iets doen laten we onze hele moderne geschiedenis door de vingers glippen.'' [NRCH 30mrt2000, illustratie: een foto van Kors van Bennekom, aangetast door 'redox', een chemische reactie tussen het (beeld)zilver en omgevingsstoffen. Bron: collectie Nederlands Fotomuseum, Rotterdam]