Alleen Nederland nu

Over Paris Photo. NRCH, 16nov2002

De hele wereldgeschiedenis van de fotografie is vertegenwoordigd op Paris Photo, maar het Nederlandse aandeel ontbreekt vrijwel geheel.
Sommige van de bijna honderd stands op de afgelopen woensdag geopende beurs Paris Photo hebben veel weg van een miniatuur museum. Neem de presentatie van de Parijse galerie 1900-2000 die zich ondanks de naam vooral toelegt op fotografie uit het interbellum. Honderd foto's hangen er, van onder meer Man Ray, Dora Maar, Lee Miller, Germaine Krull en André Kertész - foto's van gezichten, handen, straathoeken, de Eiffeltoren en het vlees bij de slager. Stuk voor stuk en in vereniging geven ze vorm aan de creatieve explosie die zich in die periode in de fotografie voltrok. De recent in Nederland opgerichte fotomusea kunnen er niet anders dan met jaloezie naar kijken. Maar de stand van 1900-2000 is geen museum. Het is een fotowarenhuis: alles is er te koop, zij het voor prijzen die het budget van die Nederlandse musea ruimschoots te boven gaan.

Wie zijn route op Paris Photo slim kiest, kan er de geschiedenis van de fotografie op de voet volgen: van de negatieven van fotopioniers als Henry Fox Talbot en Charles Nègre langs de daguerreotypen, via de reisfotografie en de landschappen uit de tweede helft van de 19de eeuw naar het schilderachtige picturalisme, van het nieuwe kijken uit het interbellum en de (zij het karig aanwezige) naoorlogse reportagefotografie naar de digitale smetteloosheid van nu.

Wat tijdens die virtuele tijdreis opvalt is het ontbreken van Nederlandse namen. Een verdwaald portret van Van der Elsken in de stand van galerie Vu, een toevallig interieurtje van Emiel van Moerkerken in het minimuseum van 1900-2000, meer zit er niet in. Van Sannes en Gerard Fieret, wier werk toch goed verkocht op de fotoveiling uit de collectie van wijlen Bert Hartkamp afgelopen maandag bij Sotheby's in Amsterdam ontbreekt ieder spoor. Om nog maar te zwijgen van Eva Besnyö, Piet Zwart en Paul Huf, of van de 19de-eeuwers als Pieter Oosterhuis. Sterker nog, wie daarvoor zijn toevlucht zoekt bij de Nederlandse standhouders, kan niet anders dan concluderen dan de fotografie in Nederland pas een jaar of vijftien geleden geïntroduceerd moet zijn - rond de tijd dat Hans Aarsman zijn ironische blik richtte op het Hollandse landschap. Zijn foto's zijn te vinden in de stand van de Haagse galerie Van Kranendonk, waar ze hangen temidden van telkens weer ander werk van een tiental fotografen. Hetzelfde geldt voor de overige Nederlandse presentaties. Met uitzondering van de in (buitenlandse) 19de-eeuwse fotografie gespecialiseerde galerie Peek, is het nieuw, nieuwer en nieuwst wat de klok slaat.

Het laat zich verklaren door het ontbreken van Nederlandse equivalenten van `warenhuizen' als galerie 1900-2000. De Nederlandse galeristen zijn stalhouders: ze vertegenwoordigen hedendaagse, momenteel goed in de markt liggende fotografen. Die eenzijdigheid maakt dat de Nederlandse fotografie geen enkele traditie lijkt te hebben en zweeft in een visueel vacuüm. Het is een typisch verschijnsel, veroorzaakt door een streven naar vooruitgang en afzet tegen het verleden.

Aan die nadruk op de actualiteit kleeft natuurlijk één groot nadeel: het duurt maar even. Voor je het weet is het gisteren. Ook dat wordt op Paris Photo goed geïllustreerd. Waar is bij voorbeeld de zo vaak geprezen Rineke Dijkstra, waar is Inez van Lamsweerde? En waar zijn trouwens Bernd en Hilla Becher gebleven, in Nederland recent nog goed voor de Erasmusprijs? Voorgaande jaren struikelde je bijkans over hun mijntorens en vakwerkgevels, evenals over de foto's van hun talloze leerlingen als Thomas Struth en Andreas Gursky. Hoe groter de bloei, hoe sneller het verval, zo lijkt het. De jonge Nederlandse fotografen zijn gewaarschuwd. [Illustratie: Germaine Krull]