Doortrokken van de tijd

[Over: Magna Brava, Beurs van Berlage Museum, Amsterdam. NRCH, 20feb2002]

Tentoonstellen is een kunst, ook als het om foto's gaat. De formaten, de uitvoering, de volgorde, de wijze van presenteren; het moet allemaal passen bij het werk, de intenties én de ruimte waar het is neergehangen. En soms gaat dat verkeerd, zoals bij Magna Brava, de tentoonstelling met werk van vijf vrouwelijke fotografen van het internationale fotografencollectief annex fotoagentschap Magnum.

De tentoonstelling, pakweg 170 foto's, is ondergebracht in het Beurs van Berlage Museum in Amsterdam. Het is een doolhof van kleine en grote, lage en hoge ruimtes verdeeld over twee verdiepingen waarin de presentaties van de individuele deelnemers enkel in brokstukken kunnen worden getoond. De foto's zijn opgehangen tegen schotten die wat maatvoering betreft nergens lijken te passen in de ruimtes, of ze hangen tegen muren die te onrustig zijn. En zo monumentaal en loodzwaar is Berlages architectuur dat ze de fotografie lijkt te kleineren. De combinatie van al die factoren geeft de expositie, die in 1999 in The National Portrait Gallery in het Schotse Edinburgh in première ging, een geïmproviseerd karakter. Jammer, al was het maar omdat het zich zo slecht verhoudt tot het uitgelezen gezelschap en de reputatie van hun in 1947 onder aanvoering van de legendarische Robert Capa opgerichte agentschap.

Hoewel de vijf fotografen, Inge Morath, Marilyn Silverstone, Susan Meiselas, Eve Arnold en Martine Franck, in de loop van hun carrières op de meest uiteenlopende plekken hebben gewerkt, is ervoor gekozen om van ieder één coherente serie uit het oeuvre te tonen. Aan hun veelzijdigheid doet dat weliswaar weinig recht, maar het geeft de presentatie wel een handzaam karakter. Daarnaast geeft het een indruk van de kracht van de 'oude' fotojournalistiek uit de tijd voor de televisie en satellieten: het over langere periodes maken van reportages en documentaires. Het is een werkwijze die door Magnum weliswaar niet is uitgevonden maar waarin het agentschap in de decennia na de Tweede Wereldoorlog wel toonaangevend is geweest.

Van de vijf deelnemende fotografen zijn er inmiddels twee overleden (Silverstone in 1999, Morath eind vorige maand) en is een derde (Arnold) bijna tachtig. Ook dat geeft de tentoonstelling een enigszins historisch karakter. Zeker in het journalistieke genre kan dat vaak iets triviaals hebben: er wordt tenslotte oud nieuws opgediend. Gelukkig heeft Magnum ervoor gekozen het nieuws grotendeels te laten voor wat het is. Het zit verstopt aan de randen, in de kleurenfoto's van Eve Arnold bijvoorbeeld die in 1979 een van de eerste Westerse fotografen was die langdurig door China mocht reizen. Het zit terloops in een kunstenaarsportret (de schrijfster Tama Janowitz, een hype in 1988) gemaakt door Inge Morath, van wie verder vooral lichtvoetige straatbeelden uit New York te zien zijn. Het zit in enkele zwart-wit foto's van de jarenlang vanuit New Delhi werkende Marilyn Silverstone: Nehru op zijn lijkbaar, een argwanend ogende Indira Ghandi tijdens een verkiezingstournee - maar de nadruk ligt op haar foto's van alledaags en religieus leven in India.

Het is door dergelijke keuzes dat niet de onderwerpen maar de fotografie op de voorgrond komt te staan; doortrokken van het geëngageerde humanisme dat de fotojournalistiek (en Magnum) in de naoorlogse jaren eigen was. Het is misschien niet opzienbarend meer, maar het is ook in de onhandige uitvoering van deze tentoonstelling nog altijd goed en gedegen.

Anders dan veelvuldig beweerd, kan het ook vandaag de dag nog werken, zoals Martine Franck en vooral Susan Meiselas aantonen. Franck, echtgenote van mede-Magnumoprichter Henri Cartier-Bresson, laat ingetogen zwartwit foto's zien die ze tussen 1993 en 1997 maakte op Tory Island. De Ierse regering had zich voorgenomen dit eiland te ontvolken, iets waartegen de 130 inwoners zich fel verzetten. Mede door de foto's van Franck die kunstenaars wist te interesseren om een inmiddels drukke schildersschool op het eiland te vestigen, zag de Ierse regering van de plannen af. In haar foto's is het verzet zelf onzichtbaar. Ze toont het weerbarstige landschap, interieurs, spelende kinderen, het werk op het land en schetst zo een van ieder melodrama gespeend portret van een gemeenschap.

Meiselas op har beurt combineert foto's die ze omstreeks 1980 maakte van de postkoloniale bevrijdingsoorlogen in Nicaragua en El Salvador met recenter werk over de illegale immigrantenstroom van die landen naar de Verenigde Staten. Ze wisselt daarbij panoramische foto's af met kleinbeeld en kleur met zwartwit, waardoor ze je telkens op het verkeerde been zet. Wat in de jaren tachtig gemaakt lijkt blijkt van nu, wat van nu lijkt, blijkt van toen. Haar beroemde foto van een moeder die met haar kind onder de arm een goed heenkomen zoekt tijdens een bombardement in Nicaragua plaatst ze naast die van een groep dagloners vluchtend voor een grenspatrouille. De grenswacht met zijn arrestant zou een Salvadoraanse militair kunnen zijn, de met de hand boven het hoofd geheven schaduwen zouden opgepakte arbeiders kunnen zijn. Het effect is indrukwekkend, al redt ook zij het maar net in een ruimte die gedomineerd wordt door een zwaar eikenhouten carré van tafels en stoelen. [Foto: Susan Meiselas]