Vergrootglas

[Over: Céline van Balen, De Hallen (Frans Hals Museum), Haarlem. NRCH, 2mrt2002]

Céline van Balen fotografeert gezichten, een enkele keer concentreert ze zich op handen, een arm of een rug. Die foto's zou je stillevens kunnen noemen, maar handen en armen horen net als gezichten bij mensen, en om die mensen gaat het. Gezicht, hand, arm, rug - het maakt niet uit: stuk voor stuk zijn het portretten. Omgekeerd kun je de portretten ook gerust stillevens noemen.

Achtentwintig foto's zijn momenteel van haar te zien in De Hallen, de dependance van het Frans Hals Museum aan de Grote Markt in Haarlem. Ze zijn voornamelijk gemaakt in 1996 (toen ze nog studeerde aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam) en 1998 (een jaar na haar afstuderen en grotendeels in het kader van de haar toegekende documentaire Rijksmuseum-fotografieopdracht over meisjes van zeven). Maar veel maken die jaartallen niet uit. De foto's van de armen, handen en rug stammen weliswaar uit de vroegste periode, ook toen maakte ze net als twee jaar later bijna kale foto's van mannen en vrouwen, jongens en meisjes, in kleur en zwart-wit, tegen een studioachtig decor of op locatie. En in beide perioden werkt ze met een technische camera die haarscherpe resultaten oplevert. Hier en daar zie je zelfs de reflectie van de fotografe in de soms onderzoekend, soms terughoudend, trots of uitdagend starende ogen van de geportretteerden.

Indien niet gemaakt op locatie, zijn haar portretten uniform van karakter: een frontaal en van dichtbij gefotografeerd gelaat, de ogen iets boven de horizontale middellijn, nooit meer dan een vingerbreedte ruimte tussen de rand van het beeld en kruin, oren en kin. Eén en al rust stralen ze uit én de onmiskenbare uitnodiging om je vooral te concentreren op die gezichten (of handen, of armen).

Het effect is ontroerend, al was het maar door het contrast tussen de technische perfectie van de fotografie en de onvolkomenheden van het leven. Want zelfs op het kleinste formaat (pakweg 50 bij 60 centimeter) is de foto nog altijd groter dan de werkelijkheid, en is het alsof je door een vergrootglas kijkt. Niets ontgaat de blik: puistjes verstopt in de plooi van een ooglid, huidschilfertjes, sproeten, blauwe aderen en rode zweren op een uitgemergeld vrouwenlichaam, baardstoppels, de pluizen op een verweerde maillot, dons boven een meisjeslip, uitgevallen grijze haren op de schouders van een donkere damestrui. Overal weigert de wereld te voldoen aan welk droom- of ideaalbeeld dan ook.

Hetzelfde geldt voor de foto's die gemaakt zijn in een huiskamer, woonkamer of keuken. Daar zit grijze smeer rond een stopcontact, ligt sigarettenas op een beddensprei, vertoont de verf barsten, en druipt vettigheid langs de rand van een fornuis dat twee knoppen mist. Zoveel is zeker: er is van alles en nog wat mis in deze tot portret of stilleven samengebalde levens. Zelfs als ze een hond en een kat fotografeert (de enige twee `niet-menselijke' foto's) krijg je die beklemmende indruk: de dieren liggen op hun zij en lijken eerder geveld door de sloper dan door de slaap.

Maar wat er nu precies aan de hand is, daarover laten de foto's zich niet uit. Want zoals bij menige van haar portretterende generatiegenoten (Rineke Dijkstra, Hellen Van Meene) balanceren ook Van Balens foto's op de rand van autonomie en documentaire. Ze zitten van voor tot achter vast aan de realiteit maar zingen zich er tegelijkertijd van los. Van Balen (1965) heeft een ogenschijnlijke voorliefde voor mensen die op enigerlei wijze tussen de wal en het schip zijn geraakt. Die suggestie wordt ook gewekt door Remco Campert die in de inleiding van de catalogus schrijft: ,,Wij zijn wat als onbruikbaar achterblijft''. Maar wie die `wij' zijn blijft een raadsel. Slechts een enkeling (zoals de moslimmeisjes met hoofddoekjes, zoals de leden van het gezin hangend op en rondom de bank in een bedompte woonkamer) heeft een naam. De anderen heten Zonder Titel. Geen naam, geen geschiedenis, geen aanknopingspunt - we moeten het doen met wat we te zien krijgen: het gezicht (de armen, de rug) van de naamlozen. Al laat het je behalve met een gevoel van ontroering en beklemming ook achter met een nergens bevredigde nieuwsgierigheid.

Daarmee weerstaat Van Balen overigens met glans de aanslag die er in de Hallen van het Frans Hals Museum op haar werk wordt gepleegd. Want de inrichting van de expositie is zonder meer naargeestig te noemen. Het merendeel van de foto's is opgehangen tegen drie brede scheef in de ruimte geplaatste grijze schotten. Hier en daar staan die schotten ook nog eens pal tegen de stenen steunpilaren in het midden van de ruimte. Het geeft nergens een goed overzicht en doet goedkoper aan dan je zou verwachten van een museum dat onlangs verklaarde de fotografie als `speerpunt' van haar beleid te beschouwen. [Foto: Céline van Balen, Zelfportret]