Houden van

Het was twee uur 's nachts, eerst was er bier en daarna kwam de Ratzeputz op tafel en kon het feest beginnen. Er kwam een dame bij en toen nog een paar en ze dansten. En zat er nu alleen maar Freddy Quinn in de jukebox? En Jezus, waar was zijn camera ineens gebleven?

Al is het bijna veertig jaar geleden, de Zweedse fotograaf Anders Petersen kan nog altijd in geuren en kleuren vertellen over zijn eerste avond in Café Lehmitz, aan de Zeughausmarkt in Sankt Pauli, Hamburg.

Hoe die camera als een speelbal van de ene naar de andere gast werd gegooid. Hoe iedereen foto's van elkaar maakte. Dat het spelletje meespelen de enige manier was om de camera terug te krijgen. Dat het gewone leven al lang en breed weer begonnen was toen hij naar huis strompelde.

Drie jaar lang fotografeerde hij bijna dagelijks in het café dat werd bevolkt door nachtbrakers, bohémiens, hoeren,
pooiers en Einzelgänger in alle soorten en maten die zichtbaar van het leven op hun donder hadden gekregen, maar er desondanks het beste van probeerden te maken - hangend rond de tafels, in krampachtige omhelzingen op de dansvloer, gierend van de lach, met opgetrokken rokken op een bankje. De glazen op de tafels waren altijd leeg, de asbakken altijd vol. TL-buizen aan het plafond, lens helemaal open, 1/30ste seconde aan de bar, 1/8ste voor de tafels in de donkere hoeken. Nooit ging het mis, zelfs niet met een kop vol Ratzeputz - zestig procent alcohol. ,,Zelden heb ik zo'n intens, voluit levend wereldje meegemaakt als in dat café.''

In de monumentale, 400 foto's omvattende overzichtstentoonstelling die onlangs uit Petersens oeuvre werd samengesteld door het Fotomuseum Winterthur (Zwitserland) nemen die foto's uit Lehmitz (waaronder die van `Lily and the Rose' - door Tom Waits in 1985 gekozen als coverfoto van zijn cd Raindogs) een prominente plaats in. Dat is alleszins begrijpelijk. Want Petersens eerste afgeronde werkstuk is door de uitzonderlijke combinatie van korzeligheid en warmte, van verwondering en genegenheid, nog altijd onmiskenbaar een hoogtepunt in de naoorlogse photographie noire.

Ich Dich lieben, Du mich auch? heet de tentoonstelling die in een enigszins uitgedunde vorm te zien is in het Fotomuseum in Rotterdam. De titel is te lezen op een foto die hij in 1969 maakte in Hamburg: woorden geschreven op een ruit met uitzicht op een somber havenemplacement - een bijna wanhopige hartenkreet, maar in alle onhandigheid ook een poging greep te krijgen op een donkere, verwarrende wereld. Met die tentoonstelling, zijn eerste in Nederland, laat Petersen zich kennen als een gepassioneerd fotograaf van weerbarstig dagelijks leven: een lange gevangenismuur in de mist, bewoners van psychiatrische inrichtingen en bejaardentehuizen, de tanden in een grimmig bijtende hondenbek, vrouwen- en mannenlijven verstrikt in smoezelige lakens. En ook al is zijn stijl in de loop der jaren technisch wat verfijnder geworden, zijn onderwerpskeuze en benadering zijn opvallend constant gebleven: persoonlijk, confronterend, dicht op de huid. Zijn werk heeft een eigenzinnig, bijna `ouderwets' karakter: geen digitale camera, maar eentje met echte film, geen computer maar een donkere kamer en bakken met onwelriekende chemicaliën, geen minutieus gearrangeerde `fotoshoots' maar de onzekerheid van de straat.

,,Hoewel het maar ten dele mijn leven is geweest, is het wel altijd mijn wereld geweest die ik heb gefotografeerd'', zegt Petersen, die ondanks zijn 58 jaar jongensachtig oogt. Hij maakt nu eenmaal geen onderscheid tussen werk en privé. ,,Mijn leven is fotografie. De camera is een verlengstuk van mijzelf. Dat klinkt wat gedragen misschien, maar zo is het wel. Ik ben net als de schrijver die altijd en overal om zich heen kijkt en notities maakt, net als de schilder die schetst.''

In het bejaardenhuis kwam hij terecht via familie, in de psychiatrische instelling vanwege een vriend die werd opgenomen. Maar met evenveel gemak fotografeert hij ook de sneeuwpop van zijn zoon of de spaghetti die een vriendin zojuist in de wasbak van een hotelkamer in Parijs heeft gedeponeerd. ,,Het leven zit in alles, altijd en overal.'' Het is de belangrijkste les die hij zegt geleerd te hebben van zijn mentor Christer Stromholm (1918-2002), de fotograaf die geldt als de wegbereider van de moderne Zweedse documentaire fotografie. ,,Van hem moest ik mijn camera mee naar bed nemen, naar de winkel en naar de plee. Met alles wat ik zag moest ik wat kunnen doen. Heel vermoeiend. Maar wel leerzaam.''

Al vraagt hij zich soms af of hij wel genoeg geleerd heeft, zegt hij lachend.

Op uitnodiging van fotografisch centrum Noorderlicht verblijft hij anderhalve week in Groningen, waar hij in opdracht `de onderstroom van het dagelijks leven' fotografeert: datgene wat, meer voelbaar dan zichtbaar, het karakter van het stadsleven vormt.

Na een verblijf in Okinawa drie jaar geleden is het pas de tweede keer dat hij een opdracht uitvoert, zegt hij. ,,Het verzoek lag er al tijden en ik heb er lang over moeten nadenken. De aanleiding is altijd het werk dat je in het verleden hebt gemaakt. Maar de omstandigheden waaronder je die foto's maakte, verschillen hemelsbreed van die waaronder je een opdracht uitvoert. Zoiets wil voor beide partijen nog wel eens op een teleurstelling uitdraaien.'' Aan de andere kant: hoe ouder hij wordt, hoe moeilijker hij het vindt om scherp te blijven. Dus moet hij zich zo nu en dan maar laten dwingen. ,,Een opdracht is een uitdaging. In kort tijdsbestek een vreemde wereld verkennen, met de rug tegen de muur staan, dat helpt.''

Althans, dat zou moeten helpen. Want ook al heeft hij inmiddels het terrein verkend, gesprekken aangeknoopt en eindeloos gewacht op de verrassing die iedere dag in petto heet te hebben, tevreden is hij nog lang niet. Wat er hier ook is, zegt hij wijzend op zijn hart, het wil nog steeds niet naar hier - de kleinbeeldcamera, rustend op zijn bovenbeen. Misschien komt het door het weer. Het is al dagenlang grijs, iedereen verbergt zich in zijn jas. En dan die cafés waar het zo donker is als de nacht! Hij zou geen Ratzeputz maar een flits moeten gebruiken. ,,Ware het niet dat ik daar nu juist een bloedhekel aan heb.''

Na het aanvankelijke succes van Café Lehmitz (de boekuitgave uit 1978 is inmiddels een collectors item) werkte Petersen enige tijd als fotojournalist. Hij publiceerde in Paris Match, Stern en The Guardian, maar merkte al snel dat die kant van het vak hem niet aanstond. ,,Ik begon te veel te denken aan wat redacties zouden willen hebben. Terwijl ik gewoon mijn eigen onderwerpen wil bepalen en wil fotograferen wat mij interesseert en overkomt.''

Hoewel hij sindsdien in zijn geboorteland regelmatig publiceert en exposeert, een tiental boeken op zijn naam heeft en menige onderscheiding kreeg, is zijn faam buiten de landsgrenzen beperkt gebleven. ,,Ik weet het, ik appelleer soms aan facetten van het leven die niet iedereen onder ogen wil zien.''

Tegenwoordig constateert hij tot zijn eigen verrassing een hernieuwde belangstelling voor zijn manier van werken. Wellicht is het een reactie op de afstandelijke, al dan niet digitale, smetteloze fotografie die de afgelopen jaren zo overheersend was op de wanden van musea en galerieën.

Maar faam? Ach. Hij mag het allemaal graag relativeren, zegt Petersen.

Hij had al eens eerder een tentoonstelling van zo'n 400 foto's. ,,Dat was in 1970, op de muren van Café Lehmitz. Wie zichzelf op een foto herkende, mocht hem meenemen. De vernissage was de langste die ik ooit heb meegemaakt. Het feest duurde vijf dagen.''

Kort voordat het café begin jaren tachtig werd gesloten, ging hij nog even een kijkje nemen. Eén foto was er al die tijd blijven hangen: zijn eigen portret, gemaakt door een van de gasten.

-----

Het gesprek met Anders Petersen werd gepubliceerd in Cultureel Supplement, NRC Handelsblad, 25 april 2003]

Petersens foto's van Groningen werden samen met werk van Adrienne van Eekelen, Antoine d'Agata, Ken Schles en John Davies nadien gepubliceerd in het boek Land van Belofte (Noorderlicht, 2004)

[Foto: Anders Petersen, Café Lehmitz]