Kowadlo

[Over: Boris Kowadlo, Fotograaf tussen herinnering en toekomst. Joods Historisch Museum, Amsterdam. In: NRCH, 1dec2010]

Stel dat er vijftig jaar geleden oog was geweest voor fotografenarchieven. Dan hadden de erfgenamen van Boris Kowadlo (1911-1959) vast niet van museum naar collectie hoeven leuren waar steevast enkele afdrukken werden uitgekozen maar de negatieven telkens afgewezen. Dan waren die negatieven uiteindelijk niet bij het vuilnis terecht gekomen. Kortom, dan was er een oeuvre bewaard gebleven.

En stel dat Kowadlo niet in 1959 in zee was verdronken en dat hij de boeken had kunnen voltooien waarvoor hij de dummies al in elkaar had gesleuteld. Allerminst ondenkbaar dat hij dan nu tot de canon van de naoorlogse wederopbouwfotografie gerekend gerekend zou worden.

Ja, stel. Maar het liep anders. Zodat het welbeschouwd een klein wonder mag heten dat er nog zoveel bewaard is gebleven voor een inzichtelijke tentoonstelling (pakweg 250 foto's; oorspronkelijke afdrukken en reproducties) die nu te zien is in het Joods Historisch Museum in Amsterdam.
Het is gezien de geschiedenis een onvermijdelijk fragmentarische presentatie. Desalniettemin tekenen de contouren van de fotograaf Kowadlo zich helder af: geen artistieke hoogvlieger maar een praktisch vakman die vastlegde wat de tijd hem voorschotelde. 

Kowadlo, geboren in het Poolse Plock, emigreerde in 1931 naar Amsterdam. Hij had enig praktijkonderricht in de fotografie gekregen van een zwager die een studio bestierde en eenmaal in Nederland bekwaamt hij zich verder in het vak. Even assisteert hij theaterfotograaf Godfried de Groot, daarna begint hij voor zichzelf als portretfotograaf. Soms maakt hij op eigen initiatief ook reportages; gepubliceerd wordt er aanvankelijk zelden iets.
Slechts een handvol portretten resteert uit die aanvangstijd: een Poolse landarbeider; de acteur Jacob Weislitz; een anoniem vrouwengezicht. Het zijn foto's die rieken naar een schilderachtig picturalisme dat feitelijk reeds achterhaald was maar door de particuliere klandizie nog altijd werd gewild. Al kan wie dat wil uit de heldere diagonaal van schouder, wenkbrauwen en hoedjesrand in dat vrouwenportret best een vleugje moderne Nieuwe Zakelijkheid afleiden. Zou hij die zoiets vaker hebben toegepast? Ook uit zijn bewaard gebleven dagboek, geschreven tijdens de drie jaar waarin hij ondergedoken zat en tevoorschijn gekomen tijdens de voorbereiding van deze tentoonstelling, is het niet meer af te leiden.

Je mag vermoeden dat het voor Kowadlo geen vraag van wezenlijk belang is geweest. Eerst brood op de plank. En trouwens, wie denkt er nou aan 'stijl' als hij na drie jaar onderduik in maart 1945 de straat weer op durft en voorzichtig, heimelijk fotografeert? Een kapotgeslagen geweer op straat, het graaien in het vuilnis op zoek naar iets eetbaars, het puin, de wegversperringen, dan de intocht van de Canadezen, de uitgelaten blijdschap, de eerste gebedsdienst, een stilleven van achtergelaten laarzen, drankflessen en een Duitse officierspet. Een zestigtal van die foto's bundelt hij naderhand in een ringbandje; in een digitale, filmische montage maken ze deel uit van de tentoonstelling. Het zijn foto's die los van ieder artistiek predikaat nog altijd beklemmend zijn. Hetzelfde geldt voor de kale, lege foto's die hij in de eerste naoorlogse jaren zal maken van straten en gevels in de Amsterdamse Jodenbuurt.

Nadien legt Kowadlo zich voornamelijk toe op het vastleggen van de joodse gemeenschap. Vergaderingen, religieuze feesten, hoogwaardigheidsbekleders op bezoek - haastig journalistiek werk is het; waardevol als historisch document, maar fotografisch doorsnee. In 1950 en 1952 reist hij door Israël. Als fotograaf wiens familie grotendeels omkwam in de Duitse kampen zal hij gegrepen zijn door het enthousiasme en de levenswil van de nieuwe staat. Het geeft nieuwe samenhang aan zijn stilistische diversiteit. Portretten, straatfoto's, landschap en architectuur; het begint plots samenhang te vertonen. Hij ziet vers getrokken voren achter een ploeg, bloeiende aren in de zon, een nieuw opgetrokken flatgebouw, drie mandjes met eieren op een stenen trapje in de zon, een geleerde peinzend boven over een boek. Het zijn afgewogen foto's die, anders dan zijn 'Hollandse' journalistiek, rust uitstralen. Een jaar voor zijn dood verschijnen ze in de populaire reeks landenpockets van uitgeverij Contact. Het succes inspireert Kowadlo tot nieuwe boekplannen; een tweede over Israël, eentje over het Waterlooplein, eentje over kinderen misschien. Bij die plannen is het gebleven.
 
Natuurlijk vraag je je af wat er van gekomen zou zijn indien de tijd hem vergund was geweest.

[Foto: Boris Kowadlo, Belendingsmuur van een afgebroken huis in de Jodenbreestraat, Amsterdam, ca. 1950]