Lachspiegel

[Over: André Kertész: Distortions, Kunsthal, Rotterdam. in: NRCH 12feb2003]

Het verhaal gaat dat André Kertész (1894-1985) in het begin van de jaren zeventig in New York bezoek kreeg van een museumcurator, die op zoek was naar de naaktfoto's die Kertész in de vroege jaren dertig in Parijs zou hebben gemaakt. Jazeker, zei de fotograaf en haalde de reeds lang verstofte dozen met zijn Distortions uit het archief. De curator was onder de indruk, het zou een mooie expositie opleveren. Alleen: of er hier en daar iets verstopt kon worden achter het passepartout. Iets minder borst, bil en onderbuik: dat zou van deze pornografie pas èchte kunst maken. Kertész moet hem vriendelijk de deur hebben gewezen, om vervolgens zijn tweede vaderland weer eens hardgrondig te vervloeken.

Achteraf kun je er vooral om lachen. Want pornografie is wel het laatste waaraan je denkt bij het zien van de Distortions, Kertész' reeks van tweehonderd foto's waarvan er nu vijftig worden getoond in de Rotterdamse Kunsthal. Want al zijn ze dan gemaakt van vrouwelijke naakten, gefotografeerd met behulp van lachspiegels wordt er van al dat potentieel aanstootgevende in de eerste plaats iets vrolijks en raadselachtigs gemaakt.

Hier hangen billen als een koninklijke sleep over een stoel, daar doen vingers zo lang als soepstengels een circus-act in een schoot als een duinlandschap, elders landt een gezicht met een Pinokkio-neus op een been als een landingsbaan of goochelen twee vergroeide onderbenen dat ze toch één vrouw vormen. Met de beste wil van de wereld achterhaal je niet hoe de vork nu in de steel zit.

Ondanks hun onmiskenbare intimiteit heerst er nergens iets zwoels of broeïerigs, al was het maar omdat de her en der zichtbare vlekjes, rimpels, stoppelvelden en andere ongerechtigheden de lichamen meer menselijk dan mechanisch maken. Net nog rustten die smoezelige ellebogen op een tafel met koffiekopjes, wijnglazen en broodkruimels.

Het is een vrolijke en speelse wereld die Kertész tevoorschijn tovert, zij het dat die enigszins is afgevlakt door het tamelijk uniforme karakter van de moderne drukken. Het is een verschijnsel dat je vaker ziet bij reconstructies van werk van beroemde fotografen. Kertész maakte de eerste Distortions in opdracht van het tijdschrift Le Sourire. De twee modellen kwamen uit zijn vriendenkring, de spiegels uit een pretpark. Het resultaat sprak hem echter dermate aan dat hij besloot er nog een tijdje mee door te gaan. De foto's werden slechts genummerd, als variaties op een thema.

Ook al zou hij tot vlak voor zijn dood zo nu en dan gebruik blijven maken van vervormende spiegels, in hun formele experimenteerdrift hebben de Distortions een aparte plaats in het oeuvre van Kertész. Hij was een van die vele Hongaarse kunstenaars die in de loop van de jaren twintig verkasten naar Parijs. Daar werd hij een pionier van de candid fotojournalistiek. Hij fotografeerde kleine subtiele gebeurtenissen en gebaren in de marge van het alledaagse leven - een man en een vrouw turend door een kier in de circustent, de choreografie van stoelen in een besneeuwd park, de vaas met bloemen in het atelier van de schilder Piet Mondriaan.

Maar voor hun tijd zijn de foto's allerminst uitzonderlijk: de jaren tussen Eerste en Tweede Wereldoorlog vormen tenslotte een van de meest creatieve en grensverleggende periodes uit de geschiedenis van het medium.

Achteraf zijn Kertész' naakten vaak bestempeld als voorbeelden van het in die jaren met verve bedreven surrealisme. Dat is niet onbegrijpelijk: zijn vertekeningen roepen onwillekeurig de experimenten in herinnering van André Breton, Man Ray en Raoul Ubac, die met camera, schaar en lijmpot vorm gaven aan het overgangsgebied tussen droom en werkelijkheid. Maar zelf vond de fotograaf het maar onzin. Niks surrealisme: zo zag de wereld er nu eenmaal uit in een lachspiegel, dat wist toch iedereen die ooit een pretpark bezocht!

Waar je je achteraf om blijft verbazen is het feit dat Kertész zich met zijn camera zelf zo zorgvuldig buiten beeld heeft weten te houden in zijn spiegelpaleis. Een enkele keer duikt hij welbewust op, zoals in foto nummer 91, waar een vrouw telkens net even anders wordt verviervoudigd. Daar staat hij, een kleine man in een wit overhemd en een zwart vest achter een statief. Rechts één keer, links als triootje, aan elkaar geklonken door de tot touwtjes uitgerekte poten van dat statief. Ook is er een cv-radiator die als een rekwisiet uit een science fiction-film nog even mee mag spelen.

Geen hedendaagse computermanipulator die het hem nadoet.