Heksensoep

[Over: Roger Ballen (Schaduwkamer) en Koos Breukel (Ontmoetingen). De Hallen, Haarlem. In NRCH 19okt2005]

Controversieel is misschien te groot woord voor de foto's van Roger Ballen, maar onomstreden zijn ze zeker niet. Tien jaar geleden trok de sinds 1982 in Zuid-Afrika woonachtige fotograaf internationaal de aandacht met Platteland, een boek vol stillevens en portretten van verkreukelde Zuid-Afrikanen, levend in armetierige schuurtjes en krotten - niet zwart, zoals gebruikelijk was, maar blank. Ballens foto's onttrokken zich aan het stereotype beeld van de blanke haves en zwarte have-nots. Om die reden werd het boek alom geprezen.

Er was ook kritiek. Want de mensen op zijn foto's oogden niet alleen fysiek maar ook psychisch tamelijk verkreukeld. Een van de bekendste foto's uit Platteland toonde de haveloze broers Dresie en Casie: smalle gezichten, monsterlijke oren, twee van speeksel druipende kinnen. Was dit geen misbruik van machteloze kneuzen?

Ook op de tentoonstelling die De Hallen in Haarlem wijdt aan Ballens werk, neemt de foto van het verfomfaaide duo weer een prominente plaats in. Schaduwkamer heet die 70 zwartwitfoto's omvattende expositie, naar Ballens recent verschenen zesde boek. Maar doordat de tentoonstelling ook een keuze uit ouder werk bevat, heeft de presentatie het karakter van een - bescheiden - retrospectief.

De setting van Ballens werk is in de vijftien jaar die de expositie omspant nauwelijks veranderd. Nog altijd fotografeert hij in ruwe, smerige ruimtes vol duistere en spookachtige schaduwen. Nog altijd worden die ruimtes bevolkt door onbeholpen, graatmagere figuren, ogen en monden wijd open in wat alledaagse waanzin lijkt te zijn.

Er zijn ook de nodige verschillen. Want gaandeweg is Ballen meer gaan ingrijpen in zijn foto's. Op de muren verschenen rudimentaire krabbels, uit ijzerdraad werden duistere wolken geknutseld, hij liet mensen kleine toneelstukjes opvoeren met speelgoedpoppen en -beren, met muizen en ratten. Kortom, het werd meer een dikke visuele heksensoep.

Hoewel het optreden van Dresie en Casie net als dat van hun opvolgers nog altijd iets ongemakkelijks heeft, maakt de weg die Ballen heeft ingeslagen ook met terugwerkende kracht duidelijk dat zijn foto's eigenlijk nauwelijks over de buitenwereld gaan. Ze vormen een wereld op zichzelf: een duister, dreigend universum vol geesten en duivels, angst en chaos. Hun werkelijke betekenis sluimert onder de oppervlakte.

Daarin vertoont Ballens werk raakvlakken met dat van de Nederlandse portretfotograaf Koos Breukel (1962) van wie in een bovenzaal van diezelfde Hallen een kleine keuze uit het oeuvre wordt getoond onder de wat obligate titel Ontmoetingen.

Zoals zo vaak vallen de verschillen het eerst op: geen smerige kotten zoals bij Ballen maar een smetteloze studio, geen harde lampen maar zorgvuldige belichting, geen rommelige requisieten maar de egale rust van een studiodoek, geen toneelstukjes maar mensen moederziel alleen.

Vier ruggelingse portretten uit de serie Hyde (1996) hangen er, gemaakt van het als gevolg van aids aftakelende lichaam van de acteur Michael Matthews. Er is een handvol foto's, zeven jaar na dato gemaakt van overlevenden van de vliegramp in Faro (1992) zoals die van het jongetje Rijk en de door brandwonden geteisterde Cora. Dit oudere - en al veelvuldig geëxposeerde - werk is voor de gelegenheid aangevuld met enkele recente foto's zoals van de schrijver J. Bernlef en de beeldend kunstenaar Ger van Elk.

Bijna serene fotos zijn het, afgedrukt op een indrukwekkend formaat van pakweg 80 bij 120 centimeter. Maar de rust is slechts schijn. Want al zie je het niet echt, je ziet het eigenlijk wel: het spookt in en om die hoofden.

Breukels geportretteerden hebben zonder uitzondering iets breekbaars. Het doemt op in bijna terloopse details - de in zichzelf gekeerde blik van Rijk of Bernlef die gebukt gaat onder het gewicht van zijn winterjas. Stuk voor stuk lijken ze te strijden tegen een onafwendbaar lot dat ze niet alleen achter maar ook voor zich zien. Al wil dat allerminst zeggen dat ze het gelaten ondergaan.

Even zichtbaar als onzichtbaar sluimert op alle foto's ook een taaie, onverzettelijke levenswil. Zoals bij de schrijver die zijn vuisten lijkt te ballen in de jaszakken. Of zoals bij Cora, die Breukel enkele jaren later nog eens fotografeerde, ditmaal triomfantelijk samen met haar pasgeboren zoon.

Op Breukels foto's geeft niemand zich zonder slag of stoot gewonnen. Ook Eric Hamelink niet, de vriend en collega van wie hij jarenlang foto's nam: dansend en geinend, met aanwijzingen voor het zoveelste medisch onderzoek getekend op zijn gezicht, opgeblazen door de medicijnen kort voor zijn dood. Achttien foto's omvat dat ontroerende monument dat gewijd is aan de dood maar in het teken staat van het leven. En niet omgekeerd. Want anders dan bij Ballen zijn bij Breukel de spoken niet de baas.