Zien

[Over: Philip Mechanicus. Stedelijk Museum CS, Amsterdam. In NRCH 11nov2005]

Philip Mechanicus was geen fotograaf van het grote gebaar. Indrukwekkende formaten, overdonderende kleuren of andersoortig visueel spierballenvertoon waren hem vreemd. Zijn foto's waren met andere woorden niet helemaal van deze tijd. Sterker nog, wie zijn in boekvorm gepubliceerde oeuvre doorbladert kan zich zelfs afvragen of Mechanicus, die in juli dit jaar op 68-jarige leeftijd overleed, eigenlijk ooit wel van zijn eigen tijd geweest is.

De naoorlogse wederopbouw, hoofdmotief van zoveel Nederlandse fotografen van zijn generatie, kom je bij hem hooguit zijdelings tegen. Toenemende welvaart? Hier en daar op de achtergrond, misschien. De revolte van de jaren zestig? Een zijlijn, meer niet. Laat staan dat er ergens ook maar een echo klinkt van wat zich buiten de landsgrenzen afspeelde. Hij was kortom allerminst een verslaglegger, niet van het dagelijks leven en niet van de grote maatschappelijke zaken die zich er zo graag achter verschuilen.

Gewoon doen wat een ander zou kunnen doen, maar niet ziet verklaarde Mechanicus ooit over zichzelf en de fotografie. Het zegt veel over de mensen en de dingen die hij fotografeerde maar bovenal over de manier waarop hij dat deed. Zijn foto's - meestal zwart-wit: het spreekt bijna vanzelf - hebben een hoge mate van vanzelfsprekendheid - maar dan wel van het bedrieglijke soort.

Het lichtvoetige, 'tijdloze' karakter van zijn observaties en de onnadrukkelijkheid van zijn werkwijze vallen ook weer op in de kleine herdenkingstentoonstelling in het Stedelijk Museum en in zijn onlangs postuum verschenen boek De laatste keuze uit het fotografisch woordenboek van Philip Mechanicus. Vijftig foto's omvat deze presentatie, voornamelijk portretten van meest Nederlandse schrijvers; de vroegste uit het midden van de jaren vijftig, het merendeel uit de jaren zeventig en tachtig, een enkeling van later datum.

Het zijn op een enkele uitzondering na formeel geposeerde portretten die tot stand kwamen in een studio. Ook dat was overigens in het tijdsgewricht waarin ze gemaakt werden, tamelijk ongebruikelijk: 'onverhoedse' portretten golden toentertijd als veelzeggender. F.B. Hotz, Gerard Reve, Bernlef, Maarten 't Hart, Cees Nooteboom (wiens debuutroman Philip en de anderen verhaalt over de reis die hij samen met de fotograaf door Frankrijk maakte): stuk voor stuk staan ze er keurig op, belicht door lampen die wit, grijs en schaduw maken alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Het is evenwel in hun onderlinge samenhang dat ze hun ware gedaante aannemen.

Verenigd op een wand worden ze ineens kleine studies van de duizend en een manieren waarop een hand uit zelfbescherming rond een gezicht gevouwen kan worden: met duim en wijsvinger als een pistooltje over een wang (Bob den Uyl), ingewikkeld rond een kin gevouwen (Gerrit Komrij) of met veel gewriemel (Simon Vinkenoog). Dan blijkt het geheel ineens een klein vademecum van de verraderlijke kin: streng als bij Belcampo, uitdagend als bij Jan Blokker, verlegen als bij Jan Arends. Kleine, welgemikte details zijn het die in hun onnadrukkelijkheid nergens leiden tot een karikatuur. Geen wonder dat Mechanicus op grond van deze foto's in de jaren tachtig (toen ze regelmatig verschenen in het Cultureel Supplement) wel werd getypeerd als gelaatsdeskundige.

Hoewel op zich veelzeggend, is het jammer dat Mechanicus portretten niet in samenhang met de rest van zijn oeuvre worden getoond. Want hij was beslist meer dan alleen een portretfotograaf, zoals ook duidelijk wordt uit De laatste keuze, het boek waaraan hij tot kort voor zijn dood werkte. Net als zijn in 1989 gepubliceerde Een cursus fotografie is het behalve een fotoboek ook een verzameling herinneringen, anekdotes en bespiegelingen - een even persoonlijke als voor Nederland ongebruikelijke combinatie.

Weliswaar bevat De laatste keuze veel portretten, zowel van het terloopse als het geposeerde soort, het bevat ook foto's van mensen, dieren, dingen, van alles en nog wat dus. Iedereen had ze kunnen maken, maar niet iedereen zag ze. Hij wel. Gezamenlijk vormen ze het poëtisch universum van Philip Mechanicus - en juist van dat universum wordt in de tentoonstelling maar een klein stukje verkend. Maar misschien is zo kort na zijn dood de tijd nog niet rijp voor die grote verkenning. Gezien de wijze waarop de fotograaf zelf met zijn (en de) tijd om ging zou je dat dan wel weer passend kunnen noemen.