In
het grasperkje achter het huis liggen al een week lang drie voetballen. Ze doen
het niet meer. Ze zijn wel rond maar ook lek.
Er
is een pokdalige vale grijze, net een zwerfkat. Er is een witte met zwarte
strepen, die heet Lotto. Nummer drie is zwart. Op zijn huid zitten schilfers zilverkleurige verf. Het zijn geen plastic ballen, ze zijn van leer.
Of in ieder geval van iets dat daarvoor door kan gaan.
Het
begon met de grijze. Een dag of twee lag ie langs de stoeprand, verhuisde even
naar de smalle steeg naast het huis, lag een avond tegen de voorgevel en dook
de volgende ochtend op in het perkje. Het had geregend. Hij lag er eenzaam bij.
Aan het eind van de dag had hij gezelschap van de witte. De zwarte kwam een
paar dagen later.
Ik
blijf thuis, kijk uit het raam: een keurig driehoekje. Ik verzin de eerste
regels van dit stukje, tijd voor een kop koffie, boterham, vaatwasser
uitruimen, de post valt op de mat, even lezen. Uurtje voorbij, verder maar
weer. Ik kijk weer uit het raam: Pythagoras! Niemand gehoord, niemand gezien.
Raar.
Ik
denk wel te weten hoe die ballen in het perkje terecht zijn gekomen. Het is de
groene schuifdeur van de garage aan de overkant. Die deur zit in een blinde
muur. Een perfect doel is het. De jongens en soms de meisjes uit de buurt
vinden dat leuk. Ze schoppen graag hard. Daar krijg je loepzuivere doelpunten
van en het maakt een fijn geluid. Maar de garageman vindt van niet. Hij schrikt
zich bij ieder doelpunt het apelazerus, zegt hij. En de deur heeft ervan te
lijden. Dat snap je wel. De planken raken los. Regen, rot, het begin van het
einde.
Daarom
heeft hij iets verzonnen. Hij heeft spijkers door het hout geslagen, de scherpe
punten steken er een net doorheen. Daar worden de ballen lek van. Er zijn
altijd weer kleine jongens en meisjes die het vergeten, of grote jongens (nooit
meisjes) die het nog niet weten omdat ze pas zijn komen wonen in de
studentenhuizen verderop. Hun voetballen zijn het die daar in het perkje liggen.
Ze hebben er een boze laatste schop tegenaan gegeven.
Nu
stuurt vrouwlief me een mailtje, ze heeft digitaal een stukje uit de krant
geknipt. Dat is toevallig, schrijft ze. Het stukje is van Wouter Klootwijk, het
komt uit het Dagblad van het Noorden.
Klootwijk
schrijft vaak over voedsel en het gereedschap waarmee je het kunt bereiden.
Maar dit keer schrijft hij over fietsen die hij overal op straat vindt. Fietsen
met platte banden, zo maar achter gelaten. Die doen hem denken aan de
voetballen in de sloot achter zijn huis. Komt door het veldje verderop en de
jongens en de meisjes, schrijft hij. Hij vist de ballen uit de sloot en brengt
ze de volgende dag terug. Maar dat hoeft niet, ze hebben al weer een nieuwe.
Zoals tegenwoordig niemand zijn plattebandenfiets nog terug hoeft. Er is al
weer een andere met volle banden. Raar, schrijft Klootwijk. We hebben toch
afgesproken dat het crisis is?
Crisis.
Ja, zo kun je ook naar die ballen en die banden kijken. Vroeger keek je wel uit
met je fijne voetbal en je mooie fiets. Daar was je zuinig op. En nu: laat
maar, weg ermee. Hoezo, crisis?
Al
weet ik het van die voetballen in mijn perkje niet zeker. Stil protest, daar
zou ik aan kunnen denken. Protest tegen de spijkers in de deur. Maar liever
denk ik aan een conceptueel kunstwerkje van anonieme dagelijkslevenkunstenaars.
Geheimzinnige Beweging heet het, zoiets. Het is een spelletje, ze doen het met
opzet. Ze willen dat we beter kijken naar wat we gewoon vinden.
Gelijk
hebben ze, de kunstenaars. Daarom verzin ik dat ik de ballen maar een paar
dagen ga fotograferen. Zo maar, voor de lol. Fotoverhaaltje. Morgenvroeg begin
ik.
En
dan: ja hoor, zul je altijd zien. Het kan niet meer. De grijze voddenbal hangt
hoog in de struiken, de zwarte is spoorloos verdwenen. Alleen Lotto is er nog.
Eén
eenzame voetbal, nee, dat is een fotoverhaaltje van niks. Ik kijk het een paar
dagen aan maar er komt geen beweging meer in.
Het
anonieme kunstwerk is zwerfvuil geworden. Ook zonde.
-----
Geheimzinnige beweging verscheen op papier in
aflevering 375 van het tijdschrift Kijk op het Noorden.