“Ik ken mijn plaats. Daarom heeft het me altijd het beste
geleken om over mijn onderneming te zwijgen. Wat ik deed, deed ik in stilte. In
het donker van de zolderkamer. De vergeten zolderkamer. Een arm mens
weet wat hij mist, een rijk mens niet wat hij bezit. Ik betwijfel of mijn
werkgeefster de ruimten onder de nok heeft geïnspecteerd voor ze Ote Hall
betrok.
Natuurlijk. Foto’s hebben te maken met licht. Maar mijn plan
diende uitgevoerd in het duister. Ik was tuinman. Ik verzorgde, gaf vorm wat
God laat groeien. En dienstbaarheid kent nu eenmaal geen frivoliteiten.
Het enige licht dat mijn onderneming kon verdragen was het
licht dat van glas en papier een afbeelding maakt. Ik had voldoende aan een
hoek in de tuin en aan die zolderkamer waar ik enkel de blinden een weinig
hoefde te openen.
Alleen Tom wist ervan. Hem kreeg ik als leerling
toegeschoven. Dat moet ergens rond 1901 zijn geweest. Mijn werkgeefster vond me
wat afwezig. Ze vermoedde dat de last van het onderhoud me te zwaar begon te
worden. De tuin kreeg onderscheidingen, werd nog eens eervol genoemd in de Gardeners Chronicle. Er was veel
bezoek.
We gebruikten hoeken van de tuin die vanuit het huis niet te
zien waren. Het terrein was
uitgestrekt genoeg. De camera hield ik verborgen in
de schuurtjes. Nooit lang in hetzelfde natuurlijk. Al te frequente bezoekjes
aan een en dezelfde schuur zouden eens argwaan kunnen wekken! Nee, de camera
was daar waar ik het meest moest zijn.
Van onderricht is nooit sprake geweest. Er waren boeken. Ik
kon lezen. Dat was genoeg.
De beslissing om een foto te maken was altijd een impuls. Al
is dat misschien in dit verband niet het juiste woord. De besluiten groeiden.
Rijpten. Net als de planten en groenten zelf. Ze zijn er een lange tijd. Dan,
ineens, besluit je dat het moment is aangebroken om te wieden of te oogsten.
Ja, ik oogstte mijn foto’s.
Tom hielp me met het opzetten van het doek dat ik als
achtergrond gebruikte. Soms het witte, soms het zwarte, al naar gelang hetgeen
ik wilde fotograferen. Maar altijd egaal. Niets op mijn foto’s mocht afleiden
van dat wat erop moest staan.
Vanzelfsprekend was er haast geboden. Ik verwijderde restjes
modder en kleine onvolkomenheden terwijl hij de opstelling maakte. Slechts een
keer ging het fout toen ik vlak voor het maken van een opname gerucht hoorde in
de tuin. Ik moet, nerveus geworden, de camera hebben verschoven. Al bij het
ontwikkelen van het negatief ontdekte ik
de rand van het doek, en daarachter Toms rechterarm. Ik heb de foto afgedrukt,
enkel om mezelf te herinneren aan het
belang van zorgvuldigheid.
Zijn zwijgen kocht ik met de hand van mijn dochter. Ja, ik
heb haar in zijn richting gestuurd. Het was de prijs die ik moest betalen.
Waarom fotografeert iemand bloemkolen, radijzen, tomaten,
peulen, bieten, dahlia’s, hyacinten, zonnebloemen? Waarom fotografeert iemand
een tulp of een iris met welvingen als die van een vrouw?
Ik kan vanuit mijn veilige beschutting terugkijkend op die
tijd, maar een antwoord geven: wraak. Ze te fotograferen was de enige manier om
ze te bewaren voor het bederf dat onvermijdelijk zou volgen. Ik nam wraak op de
tijd die mij tijdens mijn werk met zoveel moedeloosheid kon vervullen. Ik weet,
nog altijd vestigt menig collega zijn hoop op de seizoenen, op het wonder van de herhaling. Maar dat
vertrouwen heb ik nimmer gehad.
Ik wilde bewaren wat onder mijn handen was gegroeid. Wilde
het een tweede leven geven.
Nee, sterker nog, een eeuwig leven. Dát was de ware aard van
mijn onderneming. Al zeg ik het in alle bescheidenheid. Tenslotte is het ware
eeuwige leven een geschenk dat alleen Hij kan verlenen.
Ik heb mij afgevraagd of het Zijn bedoeling is geweest. Al
mag u het ook gerust toeval noemen. Maar toch, iets moet mij, op zoek naar wat
leisteen voor een lage border, geleid hebben naar die vergeten zolderkamer.
Naar de camera, de chemicaliën, de afdrukramen.
In een hoek lagen lappen en doeken, een enkel fraai bewerkt
ornament, zaken die duidden op een studio. Terstond wist ik dat ik de
mogelijkheid had gevonden mij te bevrijden van de last op mijn schouders.
In een kier tussen de planken vond ik nadien tot mijn
verrassing enkele glasplaten. Ze bevatten afbeeldingen van ontklede vrouwen in
houdingen waaraan woorden geen recht kunnen doen. Ook lag er een brief , naar
ik aanneem door een van deze vrouwen geschreven aan een Henry Hayler [1]. Ik
vermoed dat hij de gebruiker geweest is van de studio en de maker van de
foto’s.
Ik heb ze afgedrukt. En ik beken, ze maakten gevoelens los
waarvan ik het bestaan in mijzelf niet had vermoed. De stemming waarin ze mij
brachten, kwam me bij mijn onderneming goed van pas. Ik kan dat nu zeggen
zonder de schaamte van toen.
Ik heb de naam Hayler later terloops laten vallen, onder het
mom van een gerucht dat ik in het dorp vernomen zou hebben. Mijn werkgeefster
haalde enkel haar schouders op. Al meende ik desalniettemin enig ongemak bij
haar te bespeuren.
De zolder had een tweede opgang aan de achterzijde. Deze
werd zelden gebruikt. Ik hoefde slechts te wachten tot de bedienden afwezig
waren.
Achteraf kan ik slechts zeggen dat ik mij over de gevolgen
van mijn ontdekking na verloop van tijd niet meer bekommerde. Mijn bezigheden
werden een obsessie. Een plaag waaraan ik me slechts zelden en dan enkel met
pijn en moeite kon onttrekken.
Achteraf weet ik ook:
het was onvermijdelijk.
Of zij het zelf was of toch een van de bedienden die mij die
avond naar de zolder hoorde sluipen, ik weet het niet. Ik werkte aan een foto
die ik enkele dagen daarvoor had gemaakt van een bos prei. Vijf stronken, als
je goed kijkt zeven, maar in werkelijkheid nog enkele meer. Ze rusten op hun
wortels, als een afgegleden jurk op een van de foto’s van mijn voorganger.
Met scherpe stem vroeg ze wat ik mij verbeelde, rond te
sluipen in haar huis. Ik wist dat het einde was gekomen.
Ze duwde me aan de kant en boog zich over de afdruk die ik
met zoveel zorg had vervaardigd.
Minutenlang zweeg ze, bewegingloos. Toen ze zich omdraaide
zag ik tranen in haar ogen.
Wist zij wat ze deed? Wist ik wat ik deed? Ik heb het me
afgevraagd op de zeldzame momenten die ik me nadien toestond terug te denken
aan dat moment.
Over de uren daarna wens ik te zwijgen.
De volgende dag heb ik mijn gereedschap bij elkaar gezocht
en ben vertrokken.
Zoals gezegd: ik ken mijn plaats.
De afdrukken heeft zij gehouden. De glasplaten heeft ze me
toegestuurd. Ik heb ze zonder een woord van uitleg weggeborgen. Pas jaren later
heb ik ze noodgedwongen tevoorschijn gehaald toen ik glas nodig had voor de
jonge aardbeien achter het huis. Een hagelbui had al het oude verwoest, geld
voor nieuw was er niet.
Ik heb ze niet tegen het licht gehouden. Al kreeg ik ze onvermijdelijk onder ogen. Ze oogden
vaag, als een herinnering.
Uiteraard vroeg mijn vrouw waar dit rare glas vandaan kwam.
Ik heb een antwoord verzonnen. Een leugen. De waarheid had ze niet van me
aangenomen. Ik betwijfel of ze de warmte heeft opgemerkt die mij plotsklaps
overviel.
Nee. Ik heb er nooit met iemand over gesproken. Nooit.”
[1] Waarschijnlijk gaat het hier om de Victoriaanse
naaktfotograaf Henry Hayler (1834-?). Hayler werd na een schandaal waarbij ook
een lid van het Engelse koninklijk huis betrokken was, in 1874 gedwongen naar
Amerika te vluchten. Volgens bewaard gebleven krantenartikelen werd zijn werk
nadien vernietigd. Enkele jaren geleden werden bij toeval negen foto’s en een
dagboek teruggevonden. Zie: Bill Jay, Pimlico 61 (Nazraeli Press, 1998).
Het is onduidelijk of de foto’s in het boek van Jay de
foto’s zijn die door Jones zijn afgedrukt. Jones zegt niet te weten wat er met
de oorspronkelijke negatieven en met de door hem gemaakte afdrukken is gebeurd.
Gezien zijn relaas is er weinig reden om aan die woorden te twijfelen.
----
De ontdekking werd
geschreven voor de Foto Gids, een speciale uitgave van tijdschrift De Gids
(januari/februari 2001) die tot stand kwam in samenwerking met het Rijksmuseum
en Huis Marseille. Voor de uitgave schreven 48 Nederlandse en Vlaamse
schrijvers een gedicht, essay of verhaal geïnspireerd op een foto naar keuze
uit de collectie van het Rijksmuseum. De selectie werd geëxposeerd in Huis
Marseille. Enkele auteurs, waaronder schrijver dezes, spraken hun tekst
eveneens in op band. De geluidsversie was te horen bij de tentoonstelling en
werd ook op cd uitgebracht.
Foto: Charles Jones (1866-1959), Stilleven met preien, ca. 1895-1910