Parkeeravonturier


In zijn korte verhaal ‘Een vrouw en een man bij een pruimenboom’ vertelt de Engelse schrijver John Berger hoe hij op een avonds bezoek krijgt van een Spaanse kunstenares. Marisa Camino heet ze, ze is nog nooit eerder bij hem thuis geweest, ze staat onaangekondigd voor zijn deur.
Berger is verrast, maar wat hem nog het meest opvalt is waar Camino haar auto heeft neergezet. 'De auto stond geparkeerd op een plek waar nog nooit eerder iemand een auto had neergezet. Het was een mogelijke plek. De auto stond er niet in de weg. Maar niemand had die plek ooit eerder gezien.'

Parkeerplekken die nooit eerder zijn gezien - ik kom ze regelmatig tegen op mijn wandelingen door de buurt.
Tussen het bochtje en de boom, op het stukje trottoir voor het billboard, in het gaatje tussen de muur en de ondergrondse vuilcontainer, langs de reep steen voor het elektriciteitshuisje.
Het is niet de bedoeling, maar wie nergens anders iets kan vinden, vindt daar wat hij zoekt. Omdat ie het ineens ziet. Wie wil, ergert zich eraan. Zoals ik, soms. Maar ik moet toegeven: het is ontegenzeggelijk inventief. En tegendraads, ook dat. Zeker in een stad (in
een land) waarin iedere meter functioneel bestempeld en omlijnd is.

De parkeeravonturier hoort een beetje bij het stadse leven. Ook bij het mijne dat zich afspeelt aan de rand van een binnenstad. Een binnenstadsrand die daarenboven nog niet tot de parkeervergunning of -meter veroordeeld is.
Wij buurtbewoners weten het wel, de parkeergrens schuift langzaam en onhoudbaar op. Sterker nog, ons parkeerprobleem is er mede het gevolg van. Wie op een steenworp afstand maar aan de andere kant van het nabijgelegen park woont en geld wil besparen, parkeert bij ons. Een enkele straat met tot werkstudentenkamers verknipte portiekwoningen doet de rest. Meer blik dan berging, zo kun je het samenvatten.

Zo nu en dan wordt er geklaagd en valt ook bij ons onvermijdelijk het woord ‘vergunning’. Zou het wat uitmaken? Ik betwijfel het. Want kijk: overdag is er ruimte genoeg. De eerste gaten vallen al bij het ochtendgloren, even later hoeft zelfs geen uit omgekeerde richting arriverende forens zich nog druk te maken: plek genoeg om de vouwfietsen uit te laden. Vanaf een uur of vijf is het wisseling van de wacht. Pas wie om zeven uur thuis komt, heeft een probleem. Om een uur of tien, wanneer langskomende vrienden zijn uitgegeten en familiebezoek huiswaarts keert, vallen de laatste gaatjes.  Pas dan breken de uren aan van de  parkeeravonturiers, de ontdekkingsreizigers in eigen buurt.

De mooiste ontdekking bevindt zich sinds kort onder het raam van mijn werkkamer. Ik kijk er uit op de laatste meters van een doodlopend straatje; het pad naast het huis is een fietspad. De stoeprand in de aanloop naar dat fietspad biedt plek aan drie auto’s, vier als ze geen van alle een noemenswaardige kofferbak bezitten. Altijd blijft er dan een metertje-plus over - tot iemand een dezer dagen verzon dat je daar, helemaal aan het eind ter hoogte van het fietspad, een auto overdwars neer kon zetten. Een jaloersmakende vondst. Om met Berger te spreken: het was een mogelijke plek. Nooit had iemand die plek gezien, ook ik niet vanuit mijn raam.
Zo’n ontdekking valt natuurlijk op, de ontdekker treft zijn vondst inmiddels steevast bezet aan.

Een keer in de zoveel tijd doen de parkeerwachters een rondje. Een plichtmatig, ritueel rondje is het. Want ze weten het wel: meer blik dan berging, het valt met geen duizend bonnen te veranderen. Links en rechts schuiven ze gele papiertjes onder ruitenwissers, al was het maar om de avonturiers scherp te houden.
Ze kennen hun pappenheimers, zeggen ze. Dat o zo vriendelijke briefje achter de voorruit - sorry, nergens plek, auto wordt om 8 uur verplaatst - verliest ook op de gedoogplek naast de vuilcontainer om 8.15 zijn waarde. De Mini van de arts - in de bocht, twee wielen op de stoep - is niet op viste zoals zijn doktersbordje meldt, maar visiteert zijn vriendin. Die zilveren Opel - bij de boom - is lui en parkeert altijd en overal waar het hem uitkomt. Dat wordt geel, zeggen de dienders dan. Ze bedoelen: de ware avonturier dient beter voor de dag komen om absolutie te verdienen. Louter uit bewondering geven ze de dwarsparkeerder bij het fietspad nimmer een bekeuring.

Waaruit overigens niet afgeleid mag worden dat de parkeerontdekker per definitie de stad als werkterrein heeft. John Berger - hij is van 1926, maakte naam als kunstcriticus, schreef zijn verhaal over de ontdekking van Marisa Camino toen hij een jaar of zeventig was, zou tien jaar later nog eens gezamenlijk met haar exposeren want beeldend kunstenaar is hij ook - woont al bijna veertig jaar in een klein dorp in de Franse Haute-Savoie.
Of hij ook zelf een auto heeft weet ik niet.

-----

Parkeeravonturier verscheen op papier in aflevering 367 [maart 2011] van het tijdschrift Kijk op het Noorden]