Turfvaart


Simmerwente heette het huisje en ja, daar heb je het al.
Dat was Friesland.
Toen.
Een slaapkamer links, voor opoe en opa. Keuken aan de achterkant. Het hok waar de bolderkar stond. Boven een slaapkamer. Onder het puntdak, onder de balken.
Eén slaapkamer? Niet meer? Waar hebben pa en ma dan geslapen? Of stond er toch een slaapbank in de woonkamer?
De woonkamer aan de voorkant. Twee deuren in het midden, zo kwam je op de veranda, daar konden de stoelen op staan en dan was er nog een beetje plek over.
Onder aan de veranda het trapje naar beneden, naar het zandveldje voor het huis.
En daarachter (hoeveel grotemensenstappen zouden het geweest zijn?) de Schapendrift, zandpad met fietspad, van links naar rechts en omgekeerd.
Simmerwente.
Zomerhuisje.
Ja ja, je moet er maar opkomen.

Ik heb er nog een fotootje van. Ik zal een jaar of vier, vijf geweest zijn. Helemaal aan het begin van de
jaren zestig dus.
Trui, korte broek, sandalen. Linkerarm op de leuning van de veranda, de schouder net een beetje opgetrokken. Daaruit valt qua lengte nog wel iets af te leiden qua leeftijd.
Aan de rand van het trapje sta ik.
Hét trapje.
Het trapje waarop we zaten als we auto’s gingen tellen. Hoeveel naar de ene kant gingen en hoeveel naar de andere. Hoeveel grijze, hoeveel rode. Hoeveel kevers en hoeveel snoeken.
Pa staat er niet op. Natuurlijk niet. Hij maakte de foto. Dat zie je wel vaker.

Hoe vaak ik niet denk dat het daar eigenlijk begonnen is.
Zitten, kijken, turven.
Parkeer me ergens aan de rand van het een of ander, een beetje overzichtelijk, een beetje beschut, zeg maar: een beetje veilig, en het gaat vanzelf.
Maakt niet uit waar ik ben of wat ik doe. Ga ik naar een tentoonstelling om een stukje te schrijven: eerst de boel verkennen, hoeveel hier, hoeveel daar, hoeveel bij elkaar, hoeveel in hun eentje, hoeveel in totaal? Tellen dus.
Niet dat we er iets mee opschoten, maar we waren toch maar mooi iets aan het doen. We keken.
En dan? Ja, wat dan?
Dat moet dus ook al vroeg begonnen zijn, denk ik even vaak. Heb je de hele middag zitten kijken, is het weer niet genoeg. Moet er weer een verhaal verteld of een stuk geschreven. Waarover dan? Ik heb alles toch gezien.
Ik bedoel: denk je dat je klaar bent, heb je ineens een probleem.

Vandaag is het trapje een tuinstoel. Vandaag staat het trapje aan het water, op het puntje van een landtong. Vandaag heet Simmerwente Strobos en Schapendrift heet Van Starkenborghkanaal.
Landtong - het duurt even voor je het in de gaten hebt, maar dan is het simpel. Zo moet je het zien: het begon met een kanaal en in dat kanaal een sluis. Een sluis betekent schutten, schutten betekent tijd, dus dan komt van het een algauw het ander: logement, kapper, bakker, slager. En smid natuurlijk en werf. Op de keper beschouwd is het altijd hetzelfde verhaal.
De rest ook. Want dat zul je altijd zien - boten te groot, kanaal te smal. Dus hup, graven maar weer.
Toen gebeurde het. De ene oever groeven ze met een bochtje achterlangs het dorp, de andere lieten ze waar ie was. Maar van de oever die eigenlijk weg moest, lieten ze een stukje zitten. Daar stond tenslotte een half dorp, daar woonde de bakker en stond de werf. Voor het gemak gooiden ze de oude sluis met zijn bruggetjes dicht -wat moet je daar nou mee in een afgedankt kanaal?- maar een beetje oud kanaal lieten ze liggen.
Presto: landtongen, twee stuks. Een aan de oostkant, een aan de westkant.
Op west zit de werf, op oost staat het trapje.

Van het trapje naar de punt: negentien stappen, van het trapje naar de oevers: twee keer negen. Links de twee oevertjes van het smalle oude kanaal, rechts de twee van het bredere nieuwe. En vanaf de punt, uitkijkend over het kanaal, links de oever die ooit van het oude kanaal was, rechts die van het nieuwe.
Mooi zo, daar zitten we dan.
Achter me ligt Friesland, daar komen we vandaan. Voor me ligt Groningen, daar ga ik straks weer naartoe.
Grijze lucht, grijs water. Rimpelgolfjes, westenwindje in de rug.
Mooi zo, waar zitten we eigenlijk?
In Friesland. Waren we dertien jaar vroeger geweest dan hadden we in Stroobos gezeten, in Groningen. Hoort ook bij het verhaal, dat de grens werd opgeschoven, een meter of vier-, vijfhonderd in oostelijke richting. Dat was handiger, al mag je je rustig afvragen voor wie dan wel. De landmeters? De boekhouders? Hun bazen? Maar ach wat geeft het. Het land is het niet aan te zien. Aan beide kanten groen, aan beide kanten huizen en boerderijen, schapen en koeien.
Aan beide kanten Friesland en Groningen.

Hoewel, kijk, twee witte betonnen palen even verderop aan weerskanten van het water. Door de verrekijker schemert een blauw fond en iets dat lijkt op leeuw. Het provinciewapen van Friesland.
Die palen hebben er de hele dag gestaan en ik zag ze heus wel hoor, maar het was pas toen iemand me er op wees dat ik in de gaten kreeg wat ik zag: de grens. Zo gaat dat nou altijd met het landschap. Je ziet van alles, maar het meeste zie je over het hoofd. Ik bedoel, anderhalf uur kijk je om je heen, je ziet links een weg en rechts een weiland, rijdt daar zomaar een vrachtwagen dwars doorheen. Huh? Ja hoor, wijzen er twee van die grote witte borden met rode pijlen naar een bocht, staat er ineens een lantaarnpaal tussen. Hoe laat hebben ze die daar in die akker neergezet?
Ik bedoel: de hele ochtend staat er aan de oostkant een windmolen te draaien. Eén windmolen. Breekt de lucht even open, staan er verderop ineens nog twee. Dríe windmolens dus. Ik bedoel, je zit daar een uur of vier en dan denk je ineens, wat hóór ik nou? Tuurlijk, windmolen!
Je kijkt, geeft het een naam en denkt dat je het gehad hebt. Je kijkt nog eens en wat net nog boerderij was, is twee schuren van rode baksteen geworden met zwarte daken plus een rij hooibalen verpakt in lichtgroen plastic. Wat eerst één rij lichtgroene hooibalen is, is even later drie rijen bij drie boerderijen.
Bomen hier, graansilo daar, vijftien koeien, geroezemoes van de veevoederfabriek, brug in de verte, trein in de verte, nooit ben je helemaal klaar. Telkens weer verandert er iets, telkens weer lijkt alles precies hetzelfde gebleven.
Uitzicht. Water. Molen, nee molens. Weiland, nee weg.
Anders gezegd, het ligt er allemaal logisch en netjes bij, maar als je een keer zit te kijken dan blijkt het alras een ongesorteerde bende. (Hebben we meteen het verschil met een tentoonstelling, dan is er tenminste gekozen. Hebben we meteen wat niet verschilt, dat er nog steeds gekozen moet worden.)

Daar zaten we dan om halfelf.
Rond halftwee een regenbuitje.
Om kwart voor vier de zon, eindelijk.
Rond halfvijf tijd om op te breken.

Er is weer van alles voorbijgekomen vandaag.
Er gingen vijftien boten richting Lemmer.
Zes keer beroepsvaart, acht keer pleziervaart, van die acht één voormalig binnenvaartschip. En dan was er nog de Aquarius, van Provinciale Waterstaat, die eruit ziet alsof ie iedere dag een uurtje in het fitnesscentrum zit.
Eén van de zes en twee van de acht waren afkomstig uit Duitsland.
Eén van de acht bleef trouwens even liggen, die had pech gekregen in de sluis bij Gaarkeuken en was op sleeptouw genomen. Hier bij de landtong werd ie losgelaten en kon de schipper zijn probleem in alle rust oplossen.
Er gingen eenentwintig boten richting Delfzijl.
Acht keer beroepsvaart, twaalf keer pleziervaart, plus weer diezelfde Aquarius. Wat haar betreft, voor alle duidelijkheid: 11.58 heen, 13.14 terug.
Van de twaalf: één voormalig binnenvaartschip, vier andere uit Duitsland, twee die aanlegden in het plezierhaventje dat is aangelegd in het doodlopende stukje oud kanaal en één sloepje met een buitenboordmotor.
Van de acht één uit Duitsland. Tenminste, dat denk ik. Want één kwam uit Hasselt, en ook al stond er verder niks bij en zal het dus wel Nederland zijn, er is ook een Hasselt in België en een in Duitsland.
Anders gezegd: veertien keer beroepsvaart, twintig keer plezier en twee keer een en dezelfde boot van Waterstaat.
Alles bij elkaar zesendertig boten dus. Nee, vijfendertig.
Van die vijfendertig hadden er vier geen naam, althans: niet zichtbaar.
Van die vijfendertig de grootste: de Deo Gratias, twaalf minuten over  twaalf, richting  Delfzijl, 110 meter lang, 11 meter en 45 centimeter breed, 2982 ton.
Van die vijfendertig de kleinste: het sloepje, met vader en zoon die even gingen vissen. Dat was, opnieuw voor de goede orde, om 16.24 uur.
Voor het overige: dat er nóg een Deo Gratias was, een andere, om 13.13 richting Lemmer. Dat twee van de zes vrachtboten naar Lemmer leeg waren en een van die acht naar Delfzijl. Dat twee van de zes naar Lemmer en zes van de acht naar Delfzijl erg vol waren.
Maar goed, vijfendertig boten.
Plezier was meestal blauw met wit, beroep was meestal grijs met zwart. Zouden daar ook al wettelijke regeltjes voor zijn?

Wat heb je gedaan, vraagt hij als ik mijn notitieblok wegsteek en de stoel opvouw.
Kijken, zeg ik. Boten tellen.
Boten tellen? Ha, turfvaart!
Ja pap. Turfvaart. Leuk gevonden. Ha ha ha.
Maar dat zegt hij niet, dat denk ik maar.
Want dat was Friesland.
Toen.

-----

Turfvaart verscheen op papier in Biografie van de vaarweg Lemmer - Delfzijl (Noordboek, 2006). Voor dit boek bemanden 84 auteurs op vrijdag 1 september 2006 84 observatieposten langs de vaarweg die als een levensader door de provincies Groningen en Friesland stroomt.

Ik bemande post 44, op het uiterste puntje van Camping De Landtong in Strobos. De naam wordt ook wel geschreven als Stroobos.

De biografie was een project van grafisch ontwerper Vanessa van Dam en Beeldend kunstenaar/publicist Sjaak Langenberg.

Foto: collectie Werkmanslust