Willem Poelstra [1] : Duiker


De fotograaf: 

In een ander leven was ik duiker. 
Honderd meter of meer de Noordzee in, werken aan oliepijpleidingen en gezonken schepen. Via een duikbel onder de juiste druk rechtstreeks naar beneden, een uur of acht beneden aan de slag, terug naar boven, naar de saturatiekamer om te eten, drinken, lezen en slapen, dit alles onder diezelfde juiste druk, en dan weer met die bel naar beneden.

Zoiets desnoods een dag of twintig achter elkaar, en aan het eind van de rit drie dagen de decompressietank in. Dan pas is er weer eens buitenlucht.
Zodra je die te vaak gaat missen, is het tijd om te stoppen.

Ik werd operations manager; eerst in de offshore en bij Smit Tak, daarna in de reclame. Dat is een wereld van verschil, zeker. Maar ook weer niet zo groot als wel eens wordt gedacht.  En de logistiek is dezelfde: uitzoeken, afstemmen, oplossen. 


Zo nu en dan maakte ik nog wel eens een duik, gewoon voor de lol. 
De laatste was in mei 2000. Een kleintje en zo voorbij: vijfenhalve meter, vanaf het balkon van mijn pas aangeschafte huis naar de tuin waaraan het grenst. Even een touwtje aanbrengen voor de bruidssluier. Evenwicht verloren. Stom, oerstom.

Ik landde op mijn rug. Vanaf mijn ribbenkast tot het topje van mijn teen voelde ik niets meer. Alleen mijn armen en mijn handen kon ik nog gebruiken.
En mijn kop.
Rustig blijven. Rustig blijven. Rustig blijven. Het was erin gehamerd tijdens mijn duikopleiding. En dat het onder sommige omstandigheden moeilijk is te doen wat je weet dat je moet doen.
Rustig blijven.
Ik floot om aandacht. Dat lukte. De politie was er binnen een paar minuten, de ambulance niet veel later.
Drie kwartier kostte het om me te stabiliseren. Al wist ik toen nog niet wat het betekende: stabiliseren – vitale functies controleren, situatie inschatten, gereedmaken voor transport zonder iets (mijn rug! mijn rug!) te verstoren.

Drie wervels had ik gebroken, een vierde was verschoven en knelde de zenuwbaan door mijn ruggengraat vrijwel af. Maar dat hoorde ik pas later. Onderweg naar het ziekenhuis bleef de sirene aan. Zodat we rustig konden doorrijden, werd me gezegd. (Wat ik later zou leren: geruststellende woorden horen tot de standaarduitrusting op iedere ambulance.)

Anderhalf jaar kostte de revalidatie, en eigenlijk langer. Want zo’n ongeluk doet niet alleen lichamelijk iets met je. Je realiseert je dat het anders had kunnen aflopen en van de weeromstuit ga je ook anders kijken naar je ‘nieuwe tijd’.

Hoewel weer beweeglijk, merkte ik dat ik niet lang meer stil kon zitten en dat ik moest uitkijken naar iets anders qua werk. Rond die tijd zag ik op tv een documentaire over de Indiase fotograaf Raghu Rai en ik herinnerde me plots het plezier dat ik ooit zelf aan fotografie had beleefd, een vak dat ik in mijn reclametijd van een professionele kant had gezien. Ik meldde me aan bij de Fotoacademie in Amsterdam en werd aangenomen.

Toen ik tijdens die opleiding een onderwerp moest kiezen waarin ik me gedurende een paar maanden wenste te verdiepen, kon ik van alles bedenken, maar over één onderwerp hoefde ik niet na te denken: die ambulancedienst die me na mijn laatste duik mijn nieuwe leven in had getild.
De paar maanden werden, inclusief tussenpozen, bijna vier jaar. 
Honderden ritten met de ggd, overdag en ’s nachts.

Was het mijn eigen eerste ervaring die me deed vermoeden me van het ene ongeval naar het andere te zullen spoeden? Ik denk het niet. De meeste mensen zullen net als ik ambulances associëren met ongelukken. Met dingen die misgaan in de openbare ruimte, tussen voetganger, fietser en automobilist bijvoorbeeld. Of, al iets uitzonderlijker, met vechtpartijen en gezwaai met messen.
Tot mijn verrassing ontdekte ik al snel dat ‘112’ minstens zo vaak te hulp wordt geroepen bij iets wat zich niet afspeelt op straat maar achter een voordeur, en dat achter het telefoontje om hulp levens en werelden schuilgaan waarvan we geen weet hebben. Niet willen hebben wellicht. 
Ik ontdekte, kortom, dat de ambulance ook als maatschappelijke bezemwagen fungeert.

Het is me in de loop van die vier jaar wel eens door het hoofd gegaan: ook als fotograaf was ik duiker. De ambulancepost was de tank waarin ik me voorbereidde of uitrustte, de ambulance de duikbel die me naar de bodem bracht, naar een verborgen wereld, onttrokken aan het dagelijkse zicht.

-----

Duiken werd geschreven voor Willem Poelstra, als inleiding op zijn boek 112* Ambulance Amsterdam. (Uitgave Mets en Schilt, Amsterdam, 2008)