De fotograaf:
Maandagavond, 22.36 uur
Hij zit in de hoek op de
bank, zij in de stoel ertegenover. Ondanks het late uur drentelt er een peuter
door de kamer. Kleinkind, zeggen ze.
Zodra we binnen zijn,
begint de vrouw te mopperen.
Dat de huisarts niet wil komen.
Dat ze hem al weet niet
hoe vaak gebeld heeft.
Maar nee hoor, wat denk je? Jullie redden je maar, had
hij gezegd.
Dus had ze de ambulance
maar gebeld. Die komt altijd.
Het is toch een
schande.
Altijd hetzelfde, altijd achteraan in de rij.
Die bank is zo te zien
zijn vaste plek: alles onder handbereik, inclusief de afstandsbediening van de
nieuwe flatscreen. De doos staat nog in de hoek.
Hij heeft een tijdje
geleden zijn heup gebroken. En zijn voeten en knieën doen het ook al niet meer.
Hij heeft pijn, zegt hij, kan niet meer opstaan.
Er wordt naar zijn
medicijnen gekeken: lichte pijnstillers, meer niet.
Toch voor de zekerheid
even met de huisarts gebeld. Die zucht en zegt dat het hem spijt voor ons. Hij
is inmiddels al zo vaak opgetrommeld.
Controle na controle,
fysiotherapeut geregeld, niks helpt. Zijn patiënt moet bewegen, zegt de arts.
Zitten maakt hem stram. Maar hij weigert. En ja, op een gegeven moment zeg je:
klaar.
De ambulancebroeders
zeggen dat ze nu even niets kunnen doen.
Een godvergeten schande
is het, schreeuwt de vrouw. Omdat zij geen geld hebben zeker. Dat is het.
Rijken rijden we zo naar het ziekenhuis. Toch? Asociaal, roept de man.
Zo foeteren en schelden
ze ons de deur uit.
Hij komt niet van de
bank, zij niet uit haar stoel. Het kind trekt zich van het rumoer niets aan.
Donderdagavond, uur of acht
Haar man voelt zich niet zo lekker, zegt de
mevrouw aan de telefoon.
Hij is nog aanspreekbaar
en zit op de bank. Dat het wel weer een beetje gaat. Nou ja, het suist wat in
zijn oren. Maar hij zit wel lekker, vindt hij. Toch: wazige blik, dikke voeten,
opgezwollen buik. Ver in de tachtig is hij.
De huisarts wordt gebeld.
Die zag het al aankomen, zegt hij.
Driehoog achter. Smalle
deur, kleine opgang, klotetrap. Dat gaat met de brancard niet lukken. Zelfs de
brandweer zou er niet bij kunnen. Er wordt een andere ambulance gebeld, een met
een evacuatiestoel. Hopen dat die niet te breed is.
Het past. Terwijl de
stoel naar boven wordt getild, krijgt de man een infuus ingebracht en een
zuurstofmasker op.
Onderweg gaat het ineens
snel bergafwaarts. Ogen dicht, geen reacties meer, hartslag onregelmatig,
ademhaling met horten en stoten. In het ziekenhuis wordt hij direct de
crashroom ingeschoven. Nog meer infusen, nog meer monitoren. Binnen een tiet en
een scheet staan er tien, twaalf man rond het bed. Drie kwartier na het
gesprekje op de bank is hij dood.
Op en versleten, er viel
niets meer aan te versleutelen, zegt de dienstdoende arts.
We stappen de ambulance
weer in.
Wat gaan we doen vandaag,
pizza of chinees?
Nee, geen patat man, daar
ga je te snel dood van.
Het is een klassieker,
die van de pizza en de chinees.
Er zijn talloze
varianten. Ajax nog gezien gisteren? Vakantie al geboekt? Nieuwe auto gekocht.
De kleine jongen heeft zijn zwemdiploma gehaald. Ook reclameslogans doen het
erg goed.
Met respectloosheid heeft
het niets te maken. Waar het om gaat is dit: die van daarnet moet je kwijt,
want anders kan je die van straks niet helpen.
Even een gebbetje, een
beetje humor. Dat relativeert.
Maar soms lukt dat niet.
Dan kan er gepraat worden. Professionele hulp voor professionele helpers.
Een Benen Op
Tafel-gesprek heet zoiets. Afgekort: BOT.
Ja, en zo’n woord, daar
kun je dus ook al om lachen.
-----
Bot verscheen op papier in het boek Willem Poelstra: 112*
Ambulance Amsterdam. Uitgave: Mets en Schilt, Amsterdam (2008)
De tekst werd geschreven op basis van diverse gesprekken met de fotograaf.
In het boek werden de fragmenten onder een andere titel en in een iets gewijzigde volgorde opgenomen.
In het boek werden de fragmenten onder een andere titel en in een iets gewijzigde volgorde opgenomen.